officiële stukken dit voorval betreffende, kan het hierna volgende relaas op papier worden gezet.
Vermeld dient te worden, dat vooral veel bewoners van de Pilo, gewekt door de begeleidende ge
luiden, die nacht uit het toch al broeiwarme bed of uit de bedstee werden gelokt. We kunnen
derhalve uitgebreid kennis nemen van de papierwinkel die als gevolg van deze vuurzee geopend
moest worden. Allereerst deed de burgemeester reeds op 25 juli 1874 (over snelheid van handelen
gesproken) kond aan "den Heer Commissaris des Konings in de provincie Noord-Holland". Zijn
relaas hield in dat op de avond tevoren, omstreeks half tien, een felle brand was ontstaan in het
woonhuis, de broodbakkerij en het pakhuis van J. Buchele, broodbakker aan de Koopvaarders
binnenhaven, die zich zo snel ontwikkelde dat de kapitale behuizing binnen een paar uren, met al
wat zich daarbinnen bevond, een prooi der vlammen is geworden.
Aan de krachtdadige hulp van de spuiten der Marine met die der gemeente was het gelukt de brand
te blussen en de belendende gebouwen te behouden. Alles was tegen brandschade verzekerd, ter
wijl de brand waarschijnlijk in de bakkerij was ontstaan (vreemd bij dit alles is toch wel dat met
geen woord wordt gerept over de wijze waarop de bewoners het vege lijf hadden gered.
Natuurlijk ging ook de gemeentelijke dank naar de Heer Vice- Admiraal Directeur en Kommandant
der Marine, met beleefd verzoek deze over te brengen aan de Heeren Officieren, Onderofficieren en
manschappen. De brief eindigde met: "Wij nemen de gelegenheid waar Uw Hoogedelgestrenge
hiernevens te doen toekomen de som van f 25,- met vriendelijk verzoek die wel te willen doen
verstrekken als premie aan de manschappen van een der schepen die tijdens den brand het eerst
water hebben gegeven". Ook de Heer Luitenant Kolonel Kommandant van het gedeelte van het
Korps Mariniers te Willemsoord werd verzocht zijn onderhavigen dank te zeggen voor het bewaren
van de orde tijdens en na de brand.
Daarmee was de zaak echter nog niet afgesloten. De Kommandant van Zr. Ms. "Wachtschip" te
Willemsoord bracht de burgemeester ter kennis dat bootsman P.J. Stevaar en matroos W.P. Scheeres
zich bijzonder hadden onderscheiden, waardoor "onbruikbaar hebben gemaakt en verloren:
eerstgenoemde een montering broek, de andere een baai hemd en muts met lint ter waarde van plus
minus f 7,- en f 4,50".
Beleefd wordt dan ook om schadeloosstelling gevraagd. Dat doet ook de Kommandant van Zr.Ms.
Stoomschip "Valk" ten behoeve van bootsmansmaat H. Meijer, die een paar laarzen, een blauw
laken montering broek en een blauw baaijen hemd verspeelde, terwijl vuurstoker 3e klasse G.H.
Rozijn eveneens hemd en broek verloren zag gaan. De totale schade bedroeg f 16,30.
Al op 8 augustus konden beide bevelhebbers over de gevraagde schadebedragen beschikken, zo
werkte dat in die tijd. Op dezelfde dag werden de door de Kommandant der Marine gekwiteerde
bevelschriften tot uitbetaling teruggezonden.
Tussen al deze bedrijven door kwam er nog een schadepostje bij de gemeente binnen van de
Kommandant van het Korps Mariniers te Willemsoord groot f 6,81, wegens het verloren gaan van
twee kwartiermutsen, een uniformmuts en een koppel met drager, alles bij elkaar de som van f 6,81
bedragende. Ook hierin kon worden voorzien.
Inmiddels had op 28 juli de Opper Brandmeester het verslag van zijn bevindingen bij het College
van Burgemeester en Wethouders ingediend. Hij bevestigde de goede werking van de materialen en
de uitstekende samenwerking met de Koninklijke Marine. Er werd gerapporteerd dat Gemeen
tespuit N. 1 tot meerdere veiligheid door hem met het nodige personeel in werking werd gehouden
In overleg met de Gemeente Bouwmeester waren de doorgaans kleine herstellingen aan het
materieel inmiddels uitgevoerd, "zoodat de Gemeente Brandspuiten allen weder gereed staan om
bij onverhoopte noodzaak dienst te doen.