72 Maar bij het Julianapark, dat opeens Stationspark moest heten, kwam een bordje te staan: "Voor Joden verboden". Een hatelijk bordje. En we zagen, dat Kannewasser uitverkoop hield. Onder de knoet Den Helder raakte onder de knoet van de moffen. Het leven verschraalde van dag tot dag en ontelba re keren werden we opgeschrikt door het luchtalarm. De Nieuwediepers hielden vol en probeerden de moed erin te houden. Maar ze mochten steeds minder. Niet meer naar de haven, niet meer op de dijk. Niet meer in de duinen, niet meer naar het strand. "Nu is ook ons de vloedlijn ontnomen," dichtte Christiaan Terpstra. We verlangden terug naar de dagen van toen, naar het vooroorlogse Den Helder, toen alles nog goed was... De duizenden geëvacueerde stadgenoten hielden - voor hoelang? - verblijf in het "Buitenveld", in kippenboeten, op hooizolders, in woonwagens, op wrakkige woonschuiten, in paardenstallen. Velen hadden onderdak gevonden bij familie elders of in een tijdelijke woning buiten de bedreigde stad. De "Piet Heinen" waagden het erop, dag en nacht in Den Helder te blijven, omringd door dichtge timmerde ramen. Allen verlangden vurig naar het eind van de oorlog, naar de Dijk. de duinen, de haven en hun eigen huis. Weemoed Aan die barre jaren bewaart Jan Bremer zijn eigen herinneringen, waarmee hij soms een jongensach tig spel kan spelen. Dat deed hij ook op die maandagavond in november bij de presentatie van Kruisinga's gedichten bundel, die - met een ondertoon van weemoed - zoveel herinneringen oproept aan een afgesloten tijdperk. In zijn toespraak citeerde Jan Bremer de dichter menigmaal. Ook die regels uit het gedicht "Wezenstraat": O God, laat mij bij lichte maan nog één keer door Den Helder gaan, en op de jlonkerende daken de weerschijn van die gloed zien staan.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1991 | | pagina 7