kanaalbodem geslagen palen ondersteund, alsmede twee drijvende brugdelen (met een totale lengte van vijftien meter) in het middengedeelte. Wanneer een schip moest passeren kon ieder van de twee drijvende delen onder het vaste deel worden getrokken. Vlotbruggen werden geheel van hout, het toen nog gebruikelijke constructiemateriaal, gebouwd. Een voordeel van deze bruggen was, behalve de lage kosten (ca. f 10.000,-) ook de snelle levertijd. Nadelen waren de kleine doorvaartbreedte en het langzaam openen en sluiten. Géén ponten! In december 1832 richtte het gemeentebestuur van Zijpe een brief aan de Koning omdat men voor nemens was, alle vlotbruggen door ponten te vervangen. Het gemeentebestuur had daar veel moeite mee, omdat "een groot aantal ingezetenen derzelver landerijen aan de overzijde van het kanaal heb bende liggen, dagelijks tenminsten twee malen heen en twee malen terug de vlotbruggen moeten passeren ten einde hunne beesten te gaan melken. "Als al deze boeren" zouden moeten staan wach ten tot het den pontschipper zoude gelegen komen of hij uit bed zoude geroepen worden om hun met de pont over te halen," was het niet best. Bovendien konden deze "Landlieden.... de vlotbruggen onmogelijk missen, wanner zij de mest naar hunne landerijen over het kanaal, of het hooi en de granen van de landerijen naar huis rijden moe ten." Omdat "dikwijls een groot aantal geladen wagens elkander volgen zouden in geval er ponten worden ingevoerd het oponthoud voor zoodanige wagens onbegrijpelijk groot wezen en den land man... vele dagen langer dan tegenwoordig tot het inoogsten van hooi of zaad werkzaam zijn." Dit zou zelfs zeer schadelijk kunnen zijn, "vermits in den oogsttijd het verwijl van éénen enkelen dag zeer belangrijk is,wanneer namelijk het rijp geworden en aan den hoop gezette graan door zware regens (die in den oogsttijd tengevolge van donderbuyen niet ongewoon zijn) wordt beschadigd..." Met verve verwees men naar de nood, die 's nachts zou kunnen ontstaan als men genees- of verlos kundige hulp nodig heeft,want die waren alleen in Sint Maartensbrug en Schagerbrug te verkrijgen en het zou "dikwerf bij ongunstig weder des nachts niet mogelijk zijn van de overzijde des kanaals den pontschipper te wekken of uit bed te roepen." Deze bezwaren golden overigens ook voor de inwoners van Petten en Callantsoog. "Vermits de ker ken aan de oostzijde van het kanaal zijn gelegen en alzoo de ingezetenen aan de westzijde van het kanaal en vooral de vrouwen en kinderen, bij ongunstig of vrozend weder dikwerf van die gods dienstoefeningen geen gebruik zouden kunnen maken, terwijl dat ongemak vooral bij de Rooms Katholijke ingezetenen bij de geboorte van kinderen, aan welken volgens het kerkgebruik van dat genootschap de doop onverwijld behoort te worden toegediend, ernstig zoude gevoeld worden." Buitengemeen benadeeld En wat te denken van de noodzaak om bij storm en hoge vloeden aan de Hondsbossche Zeewering over veel wagens te kunnen beschikken om "specie aan te rijden"? Hoe moesten al die boeren van de oostzijde zo snel naar de Hondsbossche komen? Dat de aanwezigheid van de boeren daar soms zeer noodzakelijk was, bleek tijdens de februari-storm van 1825, toen volgens het verslag van de dijkgraaf "de golven sloegen over den kruin des dijks, langs deszelfs geheele lengte, waardoor zelfs de weg aan de binnenkant der zeewering zoodanig was doorweekt dat de voeten diep erin wegzon ken." Opmerkelijk is het slotgedeelte van de brief van het gemeentebestuur, waarin werd onderstreept dat

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1990 | | pagina 17