In een brief van 30 december 1822 beklaagde het gemeentebestuur zich erover dat "de sterke droog te heeft veroorzaakt dat de granen niet hebben voldragen". Dat gebeurde natuurlijk wel meer, maar nü kwam het door het kanaal: "De binnensloten zijn meestal droog geweest, waartoe de graving van het kanaal zeer veel heeft gecontribueerd en ten gevolge waarvan de landerijen bewes ten het kanaal... door de afsnijding verhinderd (zijn) geweest water uit de Grote Sloot te ontvan gen... en de oogst althans van die landerijen niets beduidend was. Eind december 1824 was in de Zijpe een grote wateroverlast. Volgens de schout kwam dat doordat het verboden was de sluis bij 't Zand te openen. Blanken antwoordde echter, dat hij niet inzag waar om er door het kanaal meer water "in de Zijpe zoude zijn gebragt geworden". En terecht. Voorheen waren er zelfs geen sluizen in dat deel van de dijk. Niet het kanaal, maar de aanhoudende stormen waren er de oorzaak van dat ook elders de uitwaterende sluizen gesloten bleven. Het gemeentebestuur wees erop -in een brief van 31 december 1824 - dat de hoge waterstand er óók oorzaak van zijn dat de wegen "hier zeer slecht en bijna inpassabel zijn, (met name) de postweg van het Zand naar de Keinsmerbrug, welke meer naar eene moeras dan naar eene weg gelijkt. Wan neer de postweg dan eindelijk "beschulpt" is gaat de post allang via het Noord Hollands Kanaal en niet langer via de Keinsmerbrug. Brakwater Op 21 augustus 1826 bracht het gemeentebestuur bij de Gouverneur het probleem van brak water naar voren "hetwelk een zeer nadeeligen invloed heeft op de gezondheid van het rundvee en gevol- gelijk op het bestaan des landmans". Nu was de klacht dat "de kolksluis nabij het Zand bestendig geheel open staat alsof die sluis hoege naamd geene strekking had". Men wilde de sluizen zomers (mei t/m september) dicht hebben en ze slechts openen "dan tot schutting van schepen" en de overige maanden van het jaar wilde men dat de sluis, tegelijk met de zeesluis aan het Nieuwediep, bij eb werd geopend "ter ontlasting van het overtollige water." Inderdaad werd blijkens het reglement op het schutten van sluizen een jaar later overeenkomstig de wens van het gemeentebestuur besloten. Uit de notulen van de vergadering van hoofdingelanden van 2 april 1823 blijkt dat door het zo nu en dan openen van de sluis door de sluiswachter, ten behoeve van diens visserij, de overlast van het zoute water onevenredig toenam. De sluiswachter (en polderbaas) werd de visserij geheel verboden, maar dat betekende wel een jaarlijkse traktementverhoging van f 100,- wegens gederfde nevenin komsten! De oude doorvaartsluis in de Schoorlse zeedijk bleef aanvankelijk intact, maar is in 1838 opge ruimd. Mesttransport In een brief van het gemeentebestuur gedateerd 16 augustus 1823 wordt verteld, dat vooral in het westelijk deel van de polder altijd een tekort aan (koe)mest heerste, zodat mest van elders - Alk maar, Schagen, Warmenhuizen en vooral Koedijk- moest worden aangevoerd. En hoewel 2 a 3 jaren "de granen zoo aanmerkelijk in prijs gedaald zijn, dat ook de behoefte aan mest minder geworden is", werd toch nog heel wat aangevoerd.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1990 | | pagina 15