46 Zoetelketen Veel koopmans klein en groot met jonge en oude vrouwen die brengen alle dag verscheide proviand ten dienste van het volk, tot hulp en onderstand Daar zijn ook zoo wij zien verscheiden zoetelaren verkopen wijn en bier en alle etenswaren spek, boter, kaas en broot, kleeragie, ellegoet het welke alle soort van menschen kleedt en voedt. De poldergasten vormden in de tijd, waaruit dit rijmpje dateert, een eigen gemeenschap, met eigen gewoonten, maar contact met de plaatselijk bevolking was onvermijdelijk. Proviand en drank, tex tiel en schoeisel moesten toch geleverd worden. Krediet werd niet verstrekt, integendeel:voor de minste waar moest de hoogste prijs worden betaald. Wanneer mijn beurze staat in rouw van centen of van kwarten Ga ik bij mijne zoete-vrouw daar krijg ik wat ik wouw. Dan komt de Zaterdag weer aan dan mag ik bij de bazen gaan om guldens en rijksdaalders schoon voor mijn verdiende loon. In de keet van de zoetelaarster werd wél krediet verstrekt. Daar lieten de meeste poldergasten een groot deel van hun loon achter. Het grote verbruik van jenever voor, tijdens en na het werk was berucht. Vooral op de zaterdagavonden en zondagen werd veel gedronken. Maandags was het loon grotendeels weer op. Maar de zoetelaarster gaf krediet tot de volgende uitbetaling. Van het zater dags uitbetaalde loon werd eerst het kostgeld aan de keetvrouw betaald, dan de schuld aan de zoete laarster en dan was er vaak weinig meer over..... Niet iedereen ging zo met zijn loon om. Er waren er ook die geld naar hun gezin stuurden in het land van herkomst, er waren er zelfs die spaarden in de hoop later voor zichzelf te kunnen beginnen als aannemer. Klachten Hoewel het meeste werk aan het kanaal aan het eind van het jaar 1822 gedaan was, zat men ook daarna nog wel met problemen. Op 31 januari 1823 schreef de schout, dat zijn schriftelijke en mon delinge "aanzeggen....van zoo weinig effect geweest (is), dat er misschien niet meer dan twee per honderd man vertrokken zijn en alle de overige in de gemeente zijn achter gebleven, zonder dat ik bij gemis aan genoegzame middelen mij in staat heb bevonden om de onwilligen de gemeente te doen verlaten." Het polderbestuur was omslagplichtig land kwijt geraakt, de bevolking had hinder ondervonden van de poldergasten. Maar verder? In een brief van 30 december 1822 beklaagde het gemeentebestuur zich erover dat "de sterke droog-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1990 | | pagina 14