43 haken, schuiten en baggerbeugels. Een puthaak was een ijzeren haak aan een houten steel voor het verleggen van de kruisplanken; een baggerbeugel bestond uit een zware stok van enkele meters lengte, waaraan een ijzeren beugel met een net, een zak of een emmer was bevestigd. De bagger man, soms staande op de walkant, maar vaker op een plank op zijn baggerschip, schepte zijn beugel vol modder en stortte de inhoud op de wal resp. in zijn schuit, die hij vervolgens op de daartoe aan gewezen plaats leegde. Op deze wijze gravend en baggerend kon één a anderhalve kubieke meter prut per man per uur worden verzet. Volgens het door J. Blanken opgestelde plan werden de werkzaamheden uitgevoerd in drie fasen. De "eerste diepte" tot elf voet en ook de tweede tot vijftien voet kon meestal wel met behulp van kruiwagens en baggerbeugels worden verricht. De definitieve diepte van twintig voet tenslotte werd meestal met behulp van paarden- of moddermolens bereikt. Polderjongens "Het weer en de grote toeloop van werklieden begunstigen bij uitstek dien arbeid'" lezen we in het zelfde rapport. Maar het gemeentebestuur van Zijpe had nogal wat moeite met die toeloop: "De aan staande graving", aldus een brief van 4 februari 1822, "zal een aantal vreemde arbeiders vorderen en herwaarts voeren, welke niet van de beschaafste klasse zijn, maar integendeel zeer ruw te werk gaan en zich niet zelden overgeven aan twist en vechtpartijen." Men verzocht dan ook om een honderdtal geweren voor de schutterij, want wat "moet eene compagnie pikeniers van een honderdtal tegenover een woeste hoop ten getale van achthonderd a duizend man sterk"? Blijkens een advertentie in de Alkmaarsche Courant van 30 mei 1822 werden alle kermissen in dat jaar afgeschaft.... De vrees voor een invasie van poldergasten was begrijpelijk, want de schout - tevens vrederechter - Van Homrigh had al eerder, bij de bedijking van het Koe gras in 1817, negatieve ervaringen opge daan. "Deze morgen," schreef hij op 7 juli 1817, "door drie eikanderen opvolgenden expressen door de aannemers van het Koegras aan mij afgezonden, kennis bekomen hebbende dat er op het Buitenveld ongeregeldheden plaats hadden, met instantelijk verzoek om de meest spoedige assistentie te mogen verlangen, heb ik vrezende voor eene vernieuwing der onlangs plaats gehad hebbende schending der openbare rust mij gepligt gevonden om de hulp der rustende schutterij alhier (de Zijpe) in te roe- pen... Toen de schout op het Buitenveld aankwam, bleek dat men geweigerd had te werken "uit hoofde men hoger loon begeerde". De Inspecteur Generaal van Waterstaat en Publieke werken J. Blanken deelde mee, dat de militaire wacht in Den Helder versterkt zou worden. Hij wilde dat er méér personeel kwam en vond dat werklieden niet afgeschrikt moesten worden on naar het Buitenveld te komen door "verspreiding van nodeloze vrees en ongerustheid". Uit de overlijdensakten van het jaar 1822 blijkt, dat de "in een keet aan het Grote Noord Hollands Kanaaal" in de Zijpe overledenen (92) afkomstig zijn uit allerlei streken: Holland, Gelderland, Gro ningen, Utrecht, Noord-Brabant, Zeeland, maar ook uit Vlaanderen en Duitsland. Behalve 37 man nen overleden er dat jaar aan het kanaal 6 vrouwen en in totaal 49 kinderen, waaronder 29 zuigelin gen. Afgaande op deze cijfers is men geneigd te veronderstellen dat er méér vrouwen waren dan alleen die van de zgn. putbaas.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1990 | | pagina 11