42 belangen enigermate tegemoet gekomen werd. Na besprekingen op 1 en 2 augustus 1823 is daags daarna een overeenkomst met de Inspecteur Generaal van 's Rijks Waterstaat J. Blanken gesloten, waarbij f 14.600,- aan onkosten werd vastge steld voor "het weder onder een geregeld gemaal brengen der landerijen welke door de graverij van het Groot Kanaal door de polder de Zijpe van elkander zijn gescheiden". Een vergoeding voor gederfde polderlasten over de vergraven gronden (39 morgen 485 roeden con- tribuabel land en 236 morgen 115 roeden egalementsland) is nooit verkregen) Bezwaren Reeds op 14 augustus 1819 schreef het gemeentebestuur een brief aan Gedeputeerde Staten n.a.v. klachten van ingezetenen over "zeewater, dat men goedgevonden heeft uit het (Koegras)kanaal in de Zijpe in te laten, waardoor niet alleen de binnenvisch is gedood, maar hetgeen nog van oneindig meer belang is, het koevee ziek geworden en geheel van de melk is geraakt". Het gemeentebestuur oordeelde dat de polders moesten worden bevrijd "van alle indringen van zee water en door het leggen van pompen van duinwater voorzien, terwijl intusschen het openen van de tegenwoordige zoogenaamde waaijersluis in het kanaal öf geheel verboden öf tenminste op zodani ge tijdstippen gesloten behoorde te worden gehouden". Die "zoodanige tijdstippen" waren uiteraard die perioden waarin de stand van het water in het Koe- graskanaal hoger was dan in de wateren binnen de Zijpe. Het gemeentebestuur antwoordde naar aanleiding van vragen van het provinciaal bestuur op 31 december 1821 onder meer: "De ophanden zijnde graving, van het grote kanaal door de Zijpe, heeft niet kunnen missen een ieders aandacht op te wekken, en eene bange vrees dat die graving het bederf der gemeente zal ten gevolge hebben, heeft een ieder bevangen. De aard der meeste landerijen en vooral die, welke aan het te graven kanaal gelegen zijn, kunnen zonder eene jaarlijkse bemesting niet blijven bestaan. De tegenwoordige gesteldheid der gemeente, doorsneden met bekwame slooten om de mest op de lan derijen te kunnen brengen, maakte dien arbeid zeer gemakkelijk. Het leggen van een dijk langs het kanaal zal zulks bijna onmogelijk maken en welk ander ongelukkig gevolg kan dit hebben, dan dat die landerijen in helm- en heigronden zullen veranderen en dat de eigenaars derzelve daardoor buiten staat gesteld zullen worden om de rijks- en gemeentekosten te betalen!" Handwerk Een bezwaar van geheel andere aard was gericht tegen de komst van zoveel werkvolk. In een rap port van 21 mei 1822 werd gezegd dat het aantal werklieden aan het gehele kanaal "is aangegroeid tot negen a tienduizend koppen". Proeven met een Amsterdamse baggermolen waren teleurstellend geweest. Bovendien was man kracht goedkoop. Bij de toenmalige stand van de techniek waren onderhoud en afschrijving van machines duurder dan het gebruik van mensen en paarden. Het voor het grondwerk benodigde gereedschap bestond uit spaden, kruiwagens, kruipplanken, put-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1990 | | pagina 10