sprake, maar van grote plannen des te meer. Zowel in de gemeenteraad als daarbuiten werd al
jaren gefilosofeerd over een waterleiding, een gasfabriek, een spoorweg, een telegraafverbinding,
een betere bestrating en riolering, een grotere haven en een nieuwe koopvaardijsluis.
Den Helder beschikte al sedert 1761 over een echte brandweer, met een brandspuit waar
voor de burgerij het voor die tijd formidabele bedrag van fl. 1.500,— bijeen had gebracht. Jacob
Hoogland was de eerste brandweercommandant. Zodra de kreet "brand" werd vernemen, moesten
alle burgers een emmer water naast de deur zetten en 's nachts bovendien een lantaarn met een
brandende kaars buiten hangen.
Omstreeks 1840 beschikte de brandweer over verscheidene handspuiten, die over de ver
schillende stadsdelen waren verspreid. Het was geen beroepsbrandweer en de spuitgasten waren
evenmin vrijwilligers, maar het was in feite een "plichtbrandweer". Alle ingezetenen van achttien
tot zestig jaar waren brandweerplichtig, hetgeen inhield dat men dienst moest doen of een bij
drage betalen. In het laatste geval kwam men op de "lijst van contribuabelen" te staan.
Gas en water
Maar wat is een brandweer zonder water? Het Helders kanaal en het polderwater waren
altijd beschikbaar, maar in kurkdroge zomers stond in de meeste sloten vrijwel geen water meer.
Er was wel behoefte aan een waterleiding, maar die bestond alleen nog in de fantasie van de
Helderse plannenmakers. Zelfs Amsterdam had nog geen waterleiding.
Het Helderse drinkwater - niet alleen voor de brandweer van levensbelang - werd voor een
deel met "waterschuiten" aangevoerd van Texel en uit de poldersloten bij Schoorldam, terwijl de
"waterboeren" hun nering haalden uit de duinwaterputten bij Huisduinen.
Deze "waterboeren" moesten het water bij de pachters kopen en verkochten het langs de
huizen voor anderhalve cent per emmer van twaalf kan. Met een paard-en-wagen, meestal
beladen met drie tonnen, vervoerden zij hun kostbare lading, waarbij zij hun uiterste best moesten
doen om de hobbels en kuilen in het Helderse plaveisel te mijden.
De winstmarge van de "waterboeren" was gering, hetgeen sommigen ertoe bracht, van tijd
tot tijd gratis water te putten uit de fortgrachten of de Molensloot. Voor de maandagse was
leverde dat weinig bezwaar op, maar voor menselijke consumptie was het minder geschikt. Na de
opheffing van het "onvrij territoir" op 3 oktober 1851 kwam de organisatie van een deugdelijke
watervoorziening binnen bereik.
Op vrijdag 2 juli 1852 verleende de gemeenteraad met twaalf tegen één stem aan H.V.
Geerligs te Haarlem concessie "tot den aanleg ener duinwaterleiding in deze gemeente". Alleen
het raadslid H.J. van Es stemde tegen, omdat hij het ontwerp eerst eens rustig wilde bestuderen.
Dat laatste had concessionaris Geerligs kennelijk niet gedaan, want hij moest weldra afhaken
wegens gebrek aan kapitaal.
Bosch Reitz
De ondernemende Amsterdammer Mr. Charles Bosch Reitz kreeg vervolgens de concessie
en pakte de zaken doeltreffend aan. Hij kwam in Den Helder wonen, werd directeur van de Duin
waterleiding Maatschappij van Den Helder en het Nieuwediep en kon al in juli 1856 de water
toren in Huisduinen laten volpompen en het waterleidingnet onder druk zetten. Heel Den Helder
was uitgelopen naar de haven, waar burgemeester Mr. K.J.C. Stakman Bosse de eerste kraan
mocht opendraaien.
Een jaar later - op 8 december 1857 - werd de "straatverlichting door middel van loopend
steenkolengaz" voor de eerste maal ontstoken. Het tweede succesvolle project van Mr. Bosch