De twee voornaamste bebouwingskemen van de groeiende stad waren de Oude Helder en
de wijk aan het Nieuwediep, verbonden door de lintbebouwing langs het Helders kanaal
(gegraven in 1828). Beide wijken hadden een kleine 4000 inwoners. In het oude Huisduinen
woonden 327 mensen en in Koegras (het "buitenveld") ongeveer evenveel. Bovendien stonden
ca. 750 militairen in het bevolkingsregister ingeschreven.
In het gedenkwaardige jaar 1840 werden 425 kinderen geboren, stierven 251 inwoners,
werden 101 huwelijken gesloten en werd 1 echtscheiding ingeschreven. De kindersterfte was
hoog: 19 kinderen werden levenloos geboren, 59 kinderen stierven in hun eerste levensjaar en 48
in de leeftijdsgroep van 1 tot 10 jaar. Van het totale aantal overledenen had 46,8% de tienjarige
leeftijd niet mogen bereiken.
De bevolkingsstatistiek van Den Helder geeft verder nog aan, dat het aantal huisgezinnen
1798 bedroeg, met een gemiddelde gezinsgrootte van 5 personen. Het aantal ingezetenen van 65
jaar en ouder was nog betrekkelijk gering: 86 mannen en 111 vrouwen. Op het totaal van ruim
9000 inwoners is dat een goede 2 procent.
Geen vergrijzing
De gedachte aan "vergrijzing" kwam toen nog niet naar boven en ook de kindersterfte in
Den Helder zal voor die tijd niet abnormaal zijn geweest. Geen reden derhalve om kritiek te
leveren op de medische zorg, die in 1840 was toevertrouwd aan de artsen A. Boomstra (tevens
gemeenteraadslid en regent van het Algemeen Weeshuis), J.B. van Moerbeek en P. Ruardi, die de
gemeente in drie wijken hadden verdeeld. Voor de bedeelden was er de "armenpraktijk" van
dokter J.C. Facée (later ook raadslid).
Medische specialisten kende het toenmalige Den Helder nog niet. In de provincie Noord-
Holland waarde een "mond-, kies- en tandmeester" rond, die tweemaal per jaar spreekuur kwam
houden. In spoedgevallen stond de huisarts zijn mannetje.
Bij bevallingen placht de vroedvrouw te assisteren. Een grote vermaardheid op dit punt
genoot de in 1766 geboren Trijntje Jongkees, aan wie in 1808 te Haarlem admissie was verleend.
Zij was in 1840 nog steeds praktizerend, maar stond er niet alleen voor. Ook de vroedvrouwen
G.G. Hase, M. de Groot en T.J. Visser waren dag en nacht paraat.
Verder waren in de gezondheidssector de apothekers S. Braaksma en J. v.d. Hulst werkzaam
Kerken en bruggen
Dat Den Helder in die periode stadsallures begon te krijgen, blijkt onder meer uit de bouw
van verscheidene kerken en bruggen. De Postbrug dateert van 1840 en werd gevolgd door een
vlotbrug bij de Bierstraat, een pontje op de plaats van de latere Molenbrug en een voetgangers
bruggetje ter hoogte van de Nieuwstraat.
De kerk werd letterlijk "in het midden" gelaten: de kerkgebouwen kregen een plaats
ongeveer halverwege de Oude Helder en Nieuwediep. In 1840 was de Israëlitische synagoge aan
de Kanaalweg drie jaar oud en de Nieuwe kerk aan de Weststraat één jaar. Aan de Kerkgracht
werd in 1840 de rooms-katholieke Petrus en Pauluskerk gebouwd, in 1853 gevolgd door de
Doopsgezinde kerk.
Nieuw raadhuis
Het bestuurscentrum van het groeiende Den Helder bevond zich sedert 1825 in de Oude
Helder, aan de Smidstraat. Burgemeester en assessoren werden door de snelle bevolkingsgroei en