HERINNERING AAN TOCH GOEDE DAGEN... 27 Datje voor een kwartje niet op de eerste rang kan zitten had mijn goede vader, aan wie ik, al is hij dan bijna 50 jaren van deze planeet vertrokken, met nimmer verflauwende genegenheid terug denk, mij al heel vroeg geleerd, maar op die tiende mei van dat beroerde jaar 1940 zat ik er wel enik had niet eens betaald! Nu kan je het moeilijk zitten noemen, want er zat op die dag loop in de zaak. Het begon al eerder. Met een koppeltje jong volk, waarvan ik mij de namen niet allemaal meer goed herinner, maar Arie Vlam, Gijs Rietmulder, Jaap van de Pol en Gerrit Bakker waren er zeker bij, werkten we al vele maanden eerder, zo tussen de Duitse inval in Polen in 1939, vijf avonden per week op het Raadhuis over, om te proberen althans de administratie van de Luchtbeschermingsdienst enigszins overzichtelijk op poten te zetten, hetgeen broodnodig bleek. Hindemissen Bij het starten van de Distributiedienst in september van genoemd jaar bleken er zoveel nooit verwachte hindemissen op te mimen, dat alles diende te worden gedaan, dat bij een eventueel starten van een Luchtbeschermingsdienst tenminste al iets was geregeld. 't Was eenvoudig werk, dat met opgewektheid werd verricht, maar het was wel uitgebreid. Het fijne weet ik er niet meer van. Nog iets van blokken en de blokhoofden; tromgeroffel en regeling van evacuatie e.d. waren hoofdpunten. Misschien is Arie Vlam's geheugen beter dan het mijne, maar ik kan me niet herinneren dat ik behalve de heer L.J. Daalder, die trouwens evenals ik tot een andere secretarie-afdeling behoorde, ooit een chef heb gezien, 't Was ons best toevertrouwd, vond men, en dat was ook zo. Alleen jammer, dat na die tiende mei 1940 en zeker na het bombardement in juni daarna, de praktijk heel anders bleek dan alle theorie. Hardhandig Vlak voor dat ik op de negende mei '40 tegen 's avonds elf uur mijn huis aan de Jan Verfailleweg dacht binnen te gaan, werd ik op die weg vrij hardhandig van de fiets getrokken. Er werd een zaklantaarn, die een scherpe straal licht produceerde, vlak voor mijn gezicht gehouden en een barse stem sprak: "Wie zhijt ghij, en waar ghaat ghij heen?" Ik had er moeite mee beleefd te blijven maar toch bracht ik het op te zeggen: "Als u nu eerst die lamp even dooft en mij vertelt wat u eigenlijk wilt, zal ik u antwoorden en zeggen dat ik ambtenaar van de gemeentesecretarie ben, heb overgewerkt, hier woon waar wij voor de deur staan en als ik u mijn naam noem zult u daar ook moeite mee hebben, want ik heet geen Scheveningen al scheelt dat niet zo erg veel." Hij deed eerst verbaasd, toen nieuwsgierig, waarop ik hem vertelde dat als in het omgekeerde geval ik hem had aangehouden, hij door zijn zuidelijk accent meteen al verdacht zou zijn geweest. Hij mopperde nog wat, maar kreeg luidruchtig de pest in toen een van zijn twee metgezellen zei: "Ziet u nou wel, korporaal, dat u mij moet laten vragen naar namen van mensen uit deze buurten. We zijn hier in Holland en niet in Brabant, weet u?". Toch bracht hij het op, een verzoenend woord te spreken en daarmee was het eerste op oorlog lijkend incident opgelost.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1990 | | pagina 27