21
Staatsbewind, en verdere onafgebroken hooge beveelen, en daar op rustende uitvoeringe, ge
durende de verloopenen vijf en twintig jaaren bij uitsluitinge met de loop der denkbeelden en
beraadslagingen van de Gouvernementen in der tijd vrij volledig zoo ik vertrouw, bekend doen
worden."
Daarbij memoreerde hij dat toentertijd wel was overwogen om het dorp de Helder op te
ruimen en te verplaatsen naar het Nieuwe Diep, binnen een daartoe versterkte hoofdwal. Een
K.B. van 11 maart 1825 nr. 127, tot verplaatsing der bewoners van Huisduinen naar Den Helder,
was hem geheel niet bekend. Hij achtte zich daarom verplicht om tegen het voornemen van
Gedeputeerde Staten bezwaar aan te tekenen.
Pleidooi voor Huisduinen
In het belang van de zeevarenden meende hij dat de kusten en stranden bevolkt dienden te
blijven om "bij het zien dat eenig schip zich in nood bevind of stranden moet, de spoedigste hulp
voor te bereijden, en dadelijk te kunnen toebrengen. Hierin hebben de bewoners van Huysduynen
altijd schitterend uitgemunt".
Hieraan verbond hij de toevoeging: "Sinds de vorige Texelsche zeegaten door het Schul-
pengat vervangen zijn, zoo dat thans alle zeeschepen door hetzelve in en uit moeten vaaren, is het
gewigt om de bewoning van dit zeedorp in stand te houden en te vergrooten oneindig belangrijker
geworden".
Langs de zeedijk en het strand lopend bedroeg de afstand van Den Helder naar Huisduinen
ongeveer drie kwartier. Bij opheffing van het dorp zou de afstand van Den Helder naar Callants-
oog ruim drie volle uren langs het strand bedragen. Voor het uitbrengen van reddingsmiddelen bij
een schipbreuk of stranding op de kust halverwege deze dorpen, achtte hij deze afstand te groot.
Ten slotte de militaire situatie overwegend, schrijft Blanken: "Huysduynen, geheel in de
laagte en achter Kijkduyn gelegen, kan voor de militaire verdediging de zeegaten, en dit gedeelte
der kust voordelig zijn; voor welk belang de Helder en ook voor de verdediging van Willems
oord, en de zeehaven Het Nieuwediep in alle opzichten zeer nadelig wordt beschouwd en inder
daad deeze laatste plaats, zoo als thans reeds bestaat, laat staan bij vergrooting, aan alle zijden
onder en hinderlijk aan het geschut der forten en batterijen gelegen zijnde, gevaar zoude kunnen
loopen als dan vernietigd te moeten worden".
De visie van Ortt
Reeds eerder had de afbraak van het dorp de Helder een punt van overweging uitgemaakt.
Dit laatste bevestigt ook de kapitein ter zee H.J. Ortt in zijn schrijven van 25 mei 1826 aan de
Minister voor de Marine en de Koloniën, waarin hij stelt "de eer gehad hebbende, meede in de
Commissie tot defensie der Zeegaten geïmployeerd te zijn geweest, ik nooyt, zo ver ik mij kan
herinneren, door deskundige Genie en Artillery Officieren iets heb horen opperen omtrend het de-
mouilleren, van het tusschen de twee forten beknelde dorp Huysduynen, maar herinner ik mij
veel meer het te vooren bestaan hebbend plan, om ter beter defensie der Texelsche zeegaten, het
dorp de Helder te laten vervallen en de gebouwen naar het Nieuwe Diep, in de aldaar afgestoken,
of aftestekene stad te verplaatsen. En alschoon thans welligt politieke en administrative
nuttigheden en bedoelingen dat inzien veranderd hebben, zoo komt mij onder verbetering voor,
dat tot defensie van het vaarwater langs de Helder de woningen aldaar, en vooral de op de dijk
geplaatste huizen, veel meer belemmering zullen veroorzaken dan het in de laagte en ver beneden
het geschut van het fort De Erfprins geplaatste dorp Huysduynen."