110
DE '.VA TOR GEUZEN IN HUISDUINEN (1571)
Dat de kustbewoners van de Lage Landen de eeuwen door vooral ia
tijden van oorlog verdacht moesten zijn op een vijandelijke overval
vanuit zee, is genoegzaam bekend.
In het zogenaamde Sint Maartenregistereen lijst van bezittingen die
de Sint Maartenskerk te Utrecht verloren had door toedoen van de Vi
kingen 810 - 920), stond behalve Texel en Wieringen (Stroe),
Petten, Bergen, Schoorl en Hargen, ook Huisduinen genoteerd. 1
Het zou interessant zijn na te gaan welke pogingen er nadien door
vijandelijke oorlogsvloten en zeerovers zijn gedaan, om Huisduinen te
overvallen. Van der Aa vermeld slechts dat bij de dreiging van de
komst van de Spaanse armada de eerste schans te Huisduinen werd ge
bouwd en bijna een eeuw later, "door Engeland bedreigd de ver
dedigingswerken werden uitgebreid. Na de landing van de Russen en de
Engelsen in 1799 werd Den Helder ook aan de landzijde"door eene linie
van voorlopige werken omgeven". 18032)
Merkwaardig genoeg noemt de doorgaans goed geïnformeerde Van der Aa
niet de brandschatting in het voorjaar van 1571 toen de Huisduiners
bezocht werden door de watergeuzen.
OPSTAND (1968).
Toen in 1567 de Hertog van Alva met een sterk leger (10.000 man)
ons land binnenrukte om de rust te herstellen na de gewelddadige uit
barsting van volkswoede tijdens de zgn. Beeldenstorm in het hongerjaar
1566, moesten velen "onderduiken" om het vege lijf te redden. De Prins
van Oranje week uit naar De Dillenburg en tal van geuzen vluchtten met
schepen de havens uit om op zee te blijven rondzwerven in de hoop op
betere tijden.
De kopstukken van deze watergeuzen, die zich onderhielden door kaap
vaart, hadden veelal deelgenomen of zelfs leiding gegeven aan de op
standsbewegingen van 1566-1567; zij waren voor een goed deel berooi
de edelen, meer fel antipapistisch dan calvinistisch.
De bemanning van de schepen bestond uit van huis en haard verdreven
vissers, handwerkslieden, kooplieden, maar ook uit gespuis uit alle
opstandige gewesten. Zij beoefenden de "vrije nering" op zee met die
onbarmhartigheid welke men alleen verklaren kan uit hun wrok en hun
wanhoop, hun ondraaglijk hoog risico en de mensonwaardige omstandig
heden waaronder ze moesten leven. Zoals zo vaak, schrijft Presser,
echter "was het bij de meesten niet de misdaad, die de uitstoting,
maar de uitstoting die de misdaad teweeg gebracht had". 3)