Een maand later was de raad eruit. De onderwijzer kreeg vanaf 1 januari 1862 fl. 100,00 meer per jaar tevens vrije woning en vrijstelling van grondbelasting. ‘De beloning is volgens ons oordeel niet voldoende en niet in evenredigheid met de werkzaamheden aan die betrekking verbonden’ en ‘de noodzakelijkheid daartoe is ons reeds gebleken uit het vertrek van den vorige onderwijzer J. Meurs, die door zijne geringe bezoldiging alhier elke gelegenheid aangreep om naar elders te worden overgeplaatst, en het gevaar waarin wij verkeren om de tegenwoordige bekwamen onderwijzer A. Schuitemaker om dezelfde reden te eeniger tijd te moeten missen. De voortdurende wisseling van onderwijzers is als zeer nadelig te beschouwen op de zedelijke ontwikkeling van de schoolgaande jeugd’. De vergroting van de school blijkt fl. 1115, 50 te kosten. De burgemeester was van plan voor alle stijgende onderwijskosten een lening uit te schrijven, maar men koos later voor een subsidieaanvraag bij het Rijk. Die werd echter niet toegekend. Daarna probeerde Oudorp de opcenten op de grondbelasting te verhogen, maar ook dat werd niet op prijs gesteld. Binnenlandse Zaken en Gedeputeerde Staten staken er een stokje voor. Groeiende klachten over de school De heer District Schoolopziener sprak in 1860 en begin 1861 duidelijke taal over de noodzakelijke vergroting van het schoollokaal. Hij meldde dat lang niet alle kinderen daarin konden worden ondergebracht. De kwaliteit van het onderwijs zou daaronder lijden. De burgemeester ging met hem in overleg over de wens van de raad het lokaal over de volle breedte met twee el1) te vergroten. Ook zocht hij mogelijkheden om in de begroting van 1862 ruimte te maken om de bezoldiging van de onderwijzer met fl. 100,00 per jaar te kunnen verhogen. ‘onderwijzer der jeugd’. Deze schoolmeester bleef maar 2 jaar in functie. In juli 1860 vroeg hij eervol ontslag wegens een benoeming in Spanbroek. Hij werd opgevolgd door de heer A. Schuitemaker, die in het vergelijkend examen maar liefst tweemaal zoveel punten behaalde als de tweede kandidaat. Sloop en herbouw Dan, nauwelijks een maand later, kwam de grote omslag in de planvorming. Op 28 mei 1862 besprak de gemeenteraad het rapport van de ingenieur der Waterstaat te Alkmaar, de heer Conrad, over de situatie van de school in Oudorp. De ingenieur ging tegen de opvatting van de raad in en bepleitte volledige nieuwbouw van school, onderwijzerswoning en raadhuis. ‘Aan de west-, zuid- en noordzijde staan muren die verouderd en op vele plaatsen gescheurd en bijgewerkt zijn, terwijl de oostzijde uit houten schotwerk bestaat, dat in geen gunstigen toestand verkeert. Het dak is ondigt, de vloeren worden slecht.’ Hij vond ook de door de gemeente gewenste vergroting van het schoollokaal zeer onvoldoende: ‘Voor 80 kinderen, die volgens mededeling van den onderwijzer hier schoolgaan, is deze ruimte nog te gering en zal minstens 68 vierkante ellen moeten bedragen.’ Totale nieuwbouw dat is op den duur goedkoper, was zijn visie. Pikant detail: mocht er toch geen nieuwbouw komen dan kon wat hem betreft de marmeren schoorsteen in de onderwijzerswoning - op fl. 70,00 begroot - vervallen. Een houten schoorsteen was voldoende en het overschietende geld kon beter besteed worden aan 'verf- en behangerswerk'. Op voorspraak van burgemeester W Bos concludeerde de raad dat algehele sloop en nieuwbouw voor de gemeente financieel te bezwarend is. Men wilde met de heer Conrad praten over de aanbouw van een nieuw schoollokaal aan het al bestaande gebouw. In april 1862 deed de raad in een rekwest aan de Koning nog eens uit de doeken waarom het echt nodig was het schoollokaal te vergroten, en waarom Oudorp dit financieel niet zou kunnen dragen. Blijkbaar ging men door het gesprek toch snel overstag, want al in augustus 1862, bij het opstellen van de begroting over 1863, kwamen burgemeester en wethouders met het voorstel alles geheel nieuw te bouwen. Dat zou ca. fl. 8800,00 gaan kosten en men rekende op fl. 6000,00 subsidie. De overblijvende fl. 2800,00 zou door een lening gedekt moeten worden. De raad schreef aan de Koning: ‘Onder intrekking van het in De aanbesteding De Commissaris des Konings nodigde een commissie uit de raad uit voor de aanbesteding van de nieuwbouw, die zou plaatsvinden op donderdag 19 maart 1863 op het Gouvernement. Een mooi voorbeeld hoe top down alle zaken werden geregeld in die tijd. De aanbesteding werd gewonnen door J.H. Middeldorp te Alkmaar, voor een som van acht duizend vijf honderd achtennegentig gulden (fl. 8598,00), onder borgtocht van de heren Franciscus Vester en Hermanus Nieze, eveneens wonende te Alkmaar. De provincie stelde de gemeente verantwoordelijk voor het dagelijks toezicht. Dat moest worden uitgevoerd door een deskundig, onpartijdig en eerlijk persoon. Verder bepaalde de provincie dat Oudorp geen betalingen mocht doen, voordat een door de Commissaris des Konings gemachtigde ambtenaar van Waterstaat de werken in orde had bevonden en voordat de Commissaris des Konings zelf de betaling had gemachtigd. Oudorp nam de heer Dirk Schuitemaker, een bouwkundige uit Alkmaar, aan als opzichter. De gemeenteraad stelde zijn beloning vast op fl. 260,00 als het werk vóór dato 4 april 1862 aan Uwe Majesteit gepresenteerd adres, wendt de raad zich andermaal eerbiedig tot Uwe Majesteit met het verzoek dat het Uwe Majesteit moge behagen, de gemeente Oudorp door het verlenen eener subsidie van fl. 6000,00 in staat te stellen zijn plan tot het bouwen der lokalen, zoals die zijn ontworpen, uit te voeren; hierdoor Sire!, zal deze gemeente een schoollokaal erlangen verkrijgen), overeenkomstig de behoeften des tijds, hetwelk soliditeit en netheid in zich vereenigt.’ In december bleek dat de Hoge Regering de bouw van een raadhuis geheel voor rekening van de gemeente wilde laten. Alleen voor de school en de onderwijzerswoning wilde het Rijk fl. 2500,00 op tafel leggen, wat verdubbeld zou moeten worden door eenzelfde subsidie vanuit de provincie Noord-Holland. De gemeenteraad verwachtte geen wijzigingen in dit standpunt en besloot het bedrag van de geldlening te verhogen tot fl. 3500,00. De lening zou over een periode van 28 tot 30 jaar moeten worden afgelost. KRONIEK VAN OUDORP 2018»9

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2018 | | pagina 9