‘Geduurende hunne agtdaegsche plundering van onze Stadt zouden de Geldersehen ook de Kasteelen Middelburg en Nieuburg door den brand bedorven hebben, naer ‘t verhael van den Heer Velius, doch op ‘t Jaer 1491 (NB: van de kroniek) hebben wy gezien dat het Kaes en Brood welk deze Sterktens verwoeste zoo dat of de Heer Velius een kleine misslag heeft of die Kasteelen moeten na ‘t Jaer 1491 wat herstelt geworden zyn of men zoude als waerschynlykst De Friese verniel-allen of de woestelingen van het Kaes en broodvolk, een van beide groepen is dus verantwoordelijk geweest voor de vernietiging, of misschien wel allebei, in fases. In elk geval werden de beide kastelen na 1517 niet meer hersteld. Maar wat gebeurde er met de puinhopen? In het Alkmaars Jaarboekje 1971 verwijst J.G.N. Renaud naar archiefonderzoek dat door de historicus Jan Belonje was verricht en waaruit was gebleken dat ‘de rentmeester van de grafelijkheid Holland de omgevallen muren had verkocht’ en dat ‘onze zuinige voorouders de bakstenen netjes hebben zitten schoonbikken en opnieuw gebruikt.’ kunnen oordeelen dat het Kaes en Brood volk de verwoesting zoo groot niet gemaekt hebbe of daer bleef nog wat over voor de Geldersche Verniel- allen in dezen tyd die ‘t by hun vertrek van hier nog erger maekten’ In zijn befaamde chronologische ‘Kroniek van Alkmaar’ meldt Eikelenberg pas weer in de passage over het jaar 1557 iets over de Nieuwburg. Het betreft een bezoek van een Alkmaarse burgemeester Adriaen Doedesz. aan de ruïnes, daarbij verwijzend naar een bouwwerk dat in de volksmond bekend stond als de Phobustoren. Het fragment van Eikelenberg begint met een verwijzing naar de eeuwenlange strijd tussen Alkmaar en de Westfriezen, die in 1297 culmineerde in de verwoesting van het dorp Vroonen, nadat de opstandelingen door de Hollandse troepen onder aanvoering van Jan van Renesse waren verslagen. Vroonen, dat waarschijnlijk behoorde tot de domeinen van de graven van Holland, werd zwaar gestraft. Het dorp werd met de grond gelijk gemaakt, honderden inwoners, vrouwen en kinderen incluis, werden vermoord. De weinige Vroonenaren die deze massaslachting hadden overleefd, werden verbannen uit Westfriesland en mochten zich pas decennia later weer in de regio vestigen, zij het aan het uiterste randje, langs de Koedijk, vlakbij de Rekere. De verhalen over de verwoesting waren in de loop der eeuwen een eigen leven gaan leiden, hetgeen Eikelenberg ertoe noopte om in zijn kroniek allereerst korte metten te maken met alle historische verzinsels over Vroonen, “Anno 1557 heb ik (zegt de Schryver) den zelven Phobustooren gezien, waer in de Verrader van Vroonen gemetselt geweest is.” dat de hoofdstad zou zijn geweest van de Westfriesland en de moeder van de Friese cultuur. In de serieuzere historische geschriften van de18e eeuw, zoals die van Eikelenberg, was voor deze onzin geen plaats. Schoon de Vertellingen der stad Vroone thans met reeden uit de mode zyn, kan ik niet nalaten, hier in te voegen een Extract uit een oudt Handschrift. Mooi om te zien hoe de geschiedschrijving bij Eikelenberg in zijn werk ging. Hij verwijst naar een oud manuscript, waarschijnlijk uit de collectie of misschien zelfs wel van de hand van de Alkmaarse burgemeester Adriaen Doedesz., waaruit hij vervolgens letterlijk citeert: De verrader van Vroonen, het klinkt op zichzelf al als een thriller, maar als je de betekenis van dit zinnetje tot je laat doordringen wordt het helemaal huiveringwekkend. Kennelijk was er te midden van al die opstandige Vroonenaren één persoon geweest die het in de ogen van de Hollandse machtshebbers zo bont had gemaakt, dat hij (waarschijnlijk levend) ingemetseld werd in een van de torens van de Nieuwburg. De identiteit van deze man is nooit bewezen, maar in sommige verhalen wordt gesuggereerd dat het zou zijn gegaan om ene Vobis of Phobus, een van de notabelen van het ongelukkige dorp. De straf die hem ten deel viel moet zeer tot de verbeelding hebben gesproken, want niet voor niks stond het bouwwerk waarin hij zijn einde eeuwen later nog bekend als de Phobustoren. Hoe dan ook, in 1557 staat de Alkmaarse burgemeester Doedesz. op het voormalige kasteelterrein. Hij verwijst allereerst naar het feit dat veel van de stenen en ander bouwmateriaal van het kasteel al eerder waren hergebruikt in Alkmaar. Nu zijn ze er weer, om te kijken welke resten van het kasteel er nog over zijn. “Ben op de Ruïnen geweest, die als toen nog zoo genoemt werden, welke Ruïne van’t huis gebikt ende te Alkmaer gebragt werden, daer Wat te doen met die puinhopen? De onduidelijkheid over wat er moest gebeuren met de ruïnes van de Nieuwburg en de Middelburg dateert eigenlijk al van 1517, het jaar dat door de meeste geschiedschrijvers wordt aangemerkt als het moment van de werkelijke teloorgang van beide kastelen. De beroemde plaatselijke kroniekschrijver Simon Eikelenberg zet in zijn ‘Kroniek van Alkmaar’ vraagtekens over de precieze datering van het verval. In de Kroniekuitgave van 1747 beschrijft hij de plunderingen die plaatsvonden tijdens en na de aanval van de Gelderse Friezen onder leiding van de beruchte krijger Grote Pier in 1517, maar hij verwijst ook naar de opstandelingen van het Kaas en Broodvolk die de kastelen vernield zouden hebben. Over het jaar waarin het verval intreedt, bestaat geen zekerheid. KRONIEK VAN OUDORP 2018’19 A 17e eeuwse fantasie afbeelding van grote Pier.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2018 | | pagina 19