kleine fabriek waren gepland om te worden aangevoerd aan de kade van de Hoornse Vaart en om vervolgens met een smalspoor dwars over de Breelaan naar het extractiegebouw achter de bestaande fabriek te worden gebracht. In 1928 vroeg C.F. Loesch aan B&W van Oudorp nog om een extra destilleerketel bij de gebouwde installatie in bedrijf te mogen nemen. Maar succesvol was het bedrijf niet, want de productie stopte nog in hetzelfde jaar vanwege een faillissement. Het gebouwencomplex werd vrijwel direct overgenomen door de Alkmaarse aannemer Johannes Gerritzoon Apeldoorn, die een deel van het complex (met name de kantoren en droogkamers) tot woningen verbouwde. Met het fabrieksgebouw zelf kon hij niet zoveel, daar de inventaris van de ter ziele gegane NV Oliefabriek Alkmaar er nog stond opgesteld en onder de curator van de fabriek viel. Uiteindelijk werd die inboedel op 20 augustus 1931 in de fabriek zelf geveild en was het einde van de leerfabriek definitief. Het gebouw bleef niet lang leeg, omdat in juli 1931 een deel al betrokken werd door de automobiel- en motorherstelplaats van Molenaar en Schot met een benzine- tankstationnetje, maar ook dat duurde niet lang. Fourage handelaar N. Mul gebruikte het gebouw van de huiden bewerking voor opslag van veevoeders. Een flink deel van de fabriek bleef echter zonder bestemming en bleef leeg staan tot in 1937 de tabaksfabriek annex -kerverij van de heer J.R. Keuss daarin haar onderkomen vond. De heer Keuss had eerst een tabakshandel en -fabriek aan de Laat te Alkmaar die begin 1937 failliet was verklaard en hij maakte dus een herstart in Oudorp. Dat werd geen groot succes, zeker niet toen de import van tabak stagneerde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij legde zich noodgedwongen in die oorlogsjaren nog toe op het versnijden van thuis geteelde tabak, samen met een Hoornse compagnon, maar dat redde zijn zaak niet. Na de oorlog werd niet meer over zijn activiteiten gehoord en de fabriek stond er weer troosteloos bij. Begin van de oorlog: Piet Kuilboer hield varkens in de oude leerfabriek. Tegen het eind van de jaren ’40 was een deel in gebruik als winterberging van jachten door timmerman Dries Rademaker uit Alkmaar die er dan tevens onderhoud en reparatie aan pleegde. Dit beviel hem echter zo goed dat hij zich ook toelegde op de nieuwbouw van jachten en zelfs wedstrijdjachten van de Valkenklasse, waarvoor hij meerdere orders ontving tot zelfs uit Nieuw Zeeland aan toe. Later werd hij in Alkmaar en omgeving bekend om zijn perfecte inrichting van café’s, waarin vooral het precisie- timmerwerk van de bar zeer aan hem besteed was. In die tijd was een deel van het terrein ook al in gebruik bij de Alkmaarse metalenhandel van Beekum en Leeuwerke als opslag en bewerking/sorteerplek van oude metalen en die eigenaren kregen in 1950 vergunning om er bij de oude fabriek een gebouwtje bij te bouwen voor het sorteren van lompen. In 1959 werd de fabriek vervolgens gehuurd door de bekende houtfirma G.A. Conijn en zonen die haar hoofdvestiging aan de Frieseweg had. In navolging van Rademaker legden zij zich ook toe op de bouw van jachten en wel van de Flying Dutchman- klasse. Dit was zo’n succes dat reeds binnen een jaar de oude fabriek aan de Breelaan werd verlaten voor een nieuw en veel groter fabriekspand aan de Kwakelkade in Alkmaar. Begin jaren zestig was er een volgende huurder, te weten C. Stam die er auto’s verkocht en ook vestigde kitfabriek Hydra zich er. Ondertussen had ook de Oudorpse padvinderij daar al lang haar onderkomen op de eerste verdieping gevonden en hield daar haar middagen voor de welpen en kabouters en de troepavonden voor de oudere jeugd. Op andere avonden oefende de Oudorpse beatgroep SQ66 er, waarvan voorman Piet Dekker, zelf afkomstig was uit één van de woningen naast 16 KRONIEK VAN OUDORP 2018 De Halvemaansbrug met de leerfabriek en uiterst rechts Café “De Vriendschap” In de dertiger jaren.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2018 | | pagina 16