Juridisch getouwtrek De advocaat omschreef in zijn Hier begon een zakelijk geschil vorm te krijgen. Zeker nadat de aannemer op 17 oktober wel de onderwijzerswoning en het raadhuis opleverde. De gemeente oordeelde dat hij 17 dagen na de deadline had opgeleverd, zodat de inhouding van 170,00 aan boete terecht was. Betalingsconflict In de maanden daarna ontbrandde het geschil volledig. Er ontstond ook onenigheid over fl. 168,38 aan meerwerk, waarvan de gemeente vond dat het 158,90 moest zijn en de Commissaris des Konings van oordeel was dat er niets aan meerwerk betaald moest worden. Uiteindelijk, pas op 30 april 1864, draaide de Commissaris bij en gaf de betaling vrij van de laatste termijn van de bouw, zijnde fl. 859,80 fl. 158,90 meerwerk fl. 10,00 wegens te veel ingehouden boete. Men was namelijk tot de conclusie gekomen dat de aannemer 16 dagen te laat opleverde in plaats van 17 dagen. Op 4 mei zou het totale bedrag worden uitbetaald, maar de aannemer weigerde enig geld aan te nemen, als hem niet de volle som van fl. 1029,80 zou worden betaald waarop hij meende recht te hebben. Naar zijn idee ging het om fl. 859,80 en de gehele boete van fl. 170,00. Er werd niet meer gesproken over het meerwerk, omdat men het al eens was over de betaling van die kosten. Op 10 mei sommeerde de heer Middeldorp de burgemeester, als vertegenwoordiger van de gemeente, de vordering te betalen, of bij niet betalen voor de arrondissementsrechtbank te Alkmaar te verschijnen. De raad besloot hierop over deze kwestie het advies van Mr. Pieter Abraham de Lange, advocaat te Alkmaar, in te winnen en zich daarnaar te gedragen. goedgekeurd moesten worden door de Commissaris des Konings, reageerde de gemeente met de opmerking dat het besluit over zijn verzoek bij deze Commissaris behoorde te liggen. Feitelijk echter had de gemeente bij de betaling van de tweede termijn al fl. 170,00 ingehouden als mogelijke boete. advies de positie van de gemeente uitgebreid, citerend uit het aanbestedingsreglement. Daarna ging hij in op de punten die aannemer Middeldorp aanvoerde ter verdediging van zijn late oplevering: het zou wel eens hard hebben gewaaid en geregend tijdens de bouw, waardoor het werken in de open lucht moeilijk was. Daarnaast waren al op 5 oktober de meubelen van de onderwijzer in de nieuwe woning gebracht en was de raadkamer op 10 oktober in bezit genomen. En tenslotte betrok, volgens zijn zeggen, op 12 oktober de onderwijzer zijn woning. Mr. de Lange stelde, dat wel eens hard waaien of regenen niet als argument voor late oplevering kan worden gebruikt. Dat zijn in Nederland normale omstandigheden, terwijl het bestek uitging van buitengewone omstandigheden als bijvoorbeeld stormen, vorst, ijsgang en buitengewoon hoog of laag water. Volgens het journaal van de opzichter was in de hele periode niet eenmaal het werk gestaakt wegens buitengewoon ongunstige weersomstandigheden. Ook de andere argumenten overtuigden de heer de Lange niet. Het betrekken van de woning geschiedde zijns inziens met voorkennis van de aannemer. Daarna had hij het werk normaal voortgezet. En pas op 17 oktober was, met toestemming van de aannemer, een tafel met papieren in de raadkamer geplaatst. De advocaat eindigde met de opmerking, dat het toelaten van gedeeltelijk gebruik niet betekent dat de aannemer op die dag het certificaat van voltooiing verkrijgt. De boete van fl. 160,00 was volgens hem terecht opgelegd. De burgemeester meende dat het proces waarschijnlijk zou worden gewonnen. Toch vroeg hij zich af ‘of de ingenomenheid met den aannemer, die zich zoowel van de zijde van het Gouvernement als van die des Waterstaats heeft doen kennen, niet van invloed kan zijn op de uitspraak van den Regter’. Hij gaf dan ook in overweging of het niet voorzichtig, en in het welbegrepen belang van de gemeente, kan zijn te proberen door middeling een proces te vermijden. De hoge kosten zouden bij verlies van de zaak een gevoelige slag voor de gemeentefinanciën betekenen. De burgemeester was dus bang, dat de aannemer zodanig goed lag bij de Commissaris des Konings en de Waterstaat dat dit zelfs het oordeel van de rechter zou beïnvloeden. De raad voelde met de burgemeester mee, maar besloot toch hem te machtigen de vordering van de aannemer te betwisten. De gemeente zou als betaling van de laatste termijn, een som van fl. 859,80, plus f 10,00 wegens te veel ingehouden boetes moeten aanhouden. Het besluit werd aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring voorgelegd. Vervolgens ontving de gemeente twee tegengestelde berichten. Gedeputeerde Staten pleitten ook voor een minnelijke schikking, want ‘Het betwiste bedrag is klein, en een proces leidt tot hoge kosten’. Binnenlandse Zaken gaf een heel ander bericht af, door het besluit tot het voeren van een proces tegen aannemer Middeldorp goed te keuren. Onderwijzers Begin januari 1867 liet de hoofdonderwijzer, de heer A. Schuitemaker, weten mee te willen dingen naar de vacature van hoofdonderwijzer te Bergen. Hij kon daar beduidend meer verdienen. De burgemeester wilde hem echter niet laten gaan en stelde, gesteund door de plaatselijke Schoolcommissie, een verhoging van zijn salaris met fl. 100,00 voor, zodat de onderwijzer op fl. 600,00 per jaar zou uitkomen. De heer Schuitemaker zou, naar zijn mening, in dat geval niet vertrekken en zich mogelijk meer aan de gemeente verbonden voelen. De raad was het eens met de burgemeester, in overweging nemende dat de tegenwoordige beloning niet meer in evenredigheid is met de werkzaamheden van de onderwijzer en met de ijver waarmee Pas in januari 1866, ruim drie jaar na de oplevering van de nieuwbouw, werd deze rechtszaak beëindigd, toen advocaat De Lange met de mededeling kwam dat de gemeente in eerste aanleg het proces had verloren. De raad zou dus moeten beslissen of men al dan niet in het vonnis van de rechtbank in Alkmaar zou berusten. Na uitgebreide bespreking koos de gemeenteraad ervoor, indien enige schikking mogelijk zou zijn, de betekening van het vonnis door betaling te voorkomen. KRONIEK VAN OUDORP 2018’11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2018 | | pagina 11