Onderwijs in Oudorp (deel 3) Ai De vorige kroniek eindigde met de benoeming van de heer Mooijen tot onderwijzer in 1837. Wij pakken de draad weer op in 1839, toen het streven van het landsbestuur om de stapeling van functies bij één persoon aan te pakken, weer gevolgen had in Oudorp. Burgemeester Waiboer klaagde daarover. Hij had in 1827 al zijn schoolmeesterbaan moeten afstaan en nu werd hem de functie van Gemeente-ontvanger ontnomen. Gerrit Schoorl kreeg deze betrekking. Ook zijn taak als Secretaris mocht hij niet met het burgemeesterschap combineren. Zijn zoon Cornelis Waiboer werd in 1839 in deze functie benoemd. Opkomst katholicisme Een klein beetje genoegdoening kreeg Dirk Waiboer in 1842. In januari van dat jaar had het landsbestuur besloten Commissies tot Plaatselijk Toezicht over het Onderwijs in te stellen, als wijziging van de Wet op het Schoolwezen van 1806. In maart deed het Oudorpse gemeentebestuur een voordracht van drie personen aan de Schoolopziener van het IIIe District in Noord-Holland. Blijkbaar was die het er mee eens, want al eind maart kon het gemeentebestuur de leden benoemen. Dirk Waiboer was een van hen. De anderen waren Gerrit Klaver en Pieter Zuurbier. Dat was het eerste teken van de opkomst van het katholicisme, want de burgemeester was van gereformeerde huize en de andere twee leden waren rooms-katholiek. In die dagen was het rooms- katholicisme weer in opkomst. Dat beroerde in die jaren het openbare leven behoorlijk. Er ontstonden spanningen in de lokale politieke verhoudingen. Zeker toen Dirk Waiboer in dat jaar overleed en er een nieuwe burgemeester moest komen. Tot schrik van de gereformeerde bevolking werd dat de rooms- katholiek Dirk Blom, die op voorspraak van pastoor Houbraken werd benoemd. Armoedige tijden Dat alles gebeurde in een armoedige tijd waarin veel Oudorpers een moeizaam bestaan hadden en een zeer sober leven leidden. Dirk Waiboer schreef daar al over in 1830: 'Staande deze winter is het voor de armen bij ons zeer gestreng geweest; er is een collecte gedaan, welke nog al wel is uitgevallen; er is echter voor den gemeenen man nog niets te verdienen. De laatste tijd is bij ons de armoede toegenomen, uit hoofde er dagloners overleden zijn, die talrijke huisgezinnen hebben nagelaten'. Onderwijzer Hendrikus Mooijen bevestigde dit 13 jaren later nog eens. In een brief van 21 februari 1843 schreef hij 'Als schoolonderwijzer te Oudorp is mijn inkomen niet al te best, uit hoofde er door de bij ons algemeen heerschende armoede vrij wat schoolpenningen verloren gaan'. Zijn brief maakt duidelijk dat de armoede er de oorzaak van was dat de jeugd voor een groot deel zonder onderricht rondliep. Men kon de schoolpenningen niet betalen. Noodgedwongen werd de bevolking aan het analfabetisme ten prooi gelaten. Mogelijk hadden het treurige schoolbezoek en het tekort aan inkomsten van de onderwijzer tot gevolg dat hij zich niet met hart en ziel kon inzetten. De schoolopziener was niet tevreden over het invoeren van het metriek stelsel en het schrift. Hij meldde over de onderwijzer: 'Ik vond onder anderen tot mijn verwondering de kinderen aan het schrijven van drukletters'en 'Meester Mooyen wil wel, maar is watflaauw'. Politiek-godsdienstige schermutselingen in Oudorp In het daaropvolgende voorjaar, februari 1844, kwam de schoolmeester te overlijden. De secretaris van KRONIEK VAN OUDORP 2017^7 Histori» itmg V storisch 1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2017 | | pagina 7