Aï waterputten gevonden. Dit betekent dat de middeleeuwse bewoners deze granen zelf hebben gedorst en dus ook zelf hebben verbouwd. Er waren in de middeleeuwen dus graanakkers in de nabije omgeving. Noten en fruit Walnoten, hazelnoten, vlierbessen, vijgen en druiven werden in de middeleeuwen en in de zestiende eeuw veel gegeten. Hoewel tegen woordig nog maar weinig druiven in Nederland geteeld worden, blijkt uit historische bronnen dat druiven- cultuur in ons land tijdens de Middeleeuwen veel algemener was. Ook bijvoorbeeld in Egmond werden in de middeleeuwen druiven verbouwd. Het is daarom goed mogelijk dat de druivenpitten die in de waterputten van het Lauwershof zijn gevonden van verse druiven afkomstig zijn die in middeleeuws Oudorp op een beschutte plaats werden verbouwd. Er bestaat echter ook een kans dat de pitten van krenten of rozijnen afkomstig zijn. Omdat pitloze krenten en rozijnen in de middeleeuwen nog niet bestonden, kwamen veel druivenpitten door het eten hiervan in consumptieafval en uitwerpselen terecht. Als de druivenpitten inderdaad afkomstig zijn van krenten of rozijnen, dan moeten deze geïmporteerd zijn uit zuidelijker gelegen streken. Uiteraard kunnen ze ook op de markt in Alkmaar gekocht zijn. De vijgen zijn waarschijnlijk in gedroogde vorm geïmporteerd uit zuidelijke streken en op de markt in Alkmaar gekocht. Uit historische bronnen blijkt echter dat ook in de Nederlanden vroeger hier en daar wel vijgen verbouwd werden. Ook op een beschutte plaats in Oudorp kan dit het geval zijn geweest. Ook tegenwoordig staat er in een tuin in de Esdoornlaan een vijgenboom die elk jaar rijpe vruchten voortbrengt. Vijgen werden in de middeleeuwen heel veel gegeten, vooral tijdens vastenperioden. Een typisch middeleeuws vijgengerecht voor de vastenperiode waarin ook de hiervoor genoemde rozijnen voor komen is het volgende: Ook walnoten werden in de middeleeuwen veel gegeten. Op veel boerenerven stonden destijds walnotenbomen omdat ze per jaar tientallen kilo's noten kunnen produceren, die vooral in de winter maanden zeer gewaardeerd werden. Ze behoorden samen met hazelnoten tot het zogenaamde winterfruyt. Hazelnoten komen van nature in ons land voor en werden vroeger veel verzameld. Hazelaarstruiken werden echter ook aangeplant omdat ze behalve noten ook veel rechte takken voortbrengen. De takken werden veel gebruikt voor het maken van vlecht- werkwanden, erfafscheidingen, gereed schappen en als bonen/erwtenstaken in groentetuinen (afbeelding). Bij veel boerderijen stonden vroeger hazelaars om dit broodnodige 'geriefhout' te leveren. Groenten Wat de groenten betreft, zijn zaden gevonden van biet, kool en venkel. De bieten werden waarschijnlijk ver bouwd voor het blad (snijbiet) of de witte, zoet smakende wortels. Rode bieten of suikerbieten bestonden in de middeleeuwen nog niet. Het zaad van kool kan afkomstig zijn van meerdere koolsoorten. Ook in de (late) middeleeuwen bestonden er al ver schillende soorten kool waaronder kabuiskool, rode kool en witte kool. Venkel was in de middeleeuwen een populair kruid. Recepten uit de middeleeuwen waaruit iets over het gebruik van dit kruid af te leiden is, zijn echter moeilijk te vinden. In zestiende-eeuwse kookboeken komen wel veel recepten voor met venkel. Het gaat dan soms om het gebruik van venkel als groente (bijvoorbeeld stamppot van groene venkel met steur). Ook komen veel recepten voor waarin venkelzaden (vinckelsaet of vennekoelsaet) worden genoemd. In het Cocboeck van de Dordtse arts Carolus Battus uit 1593 staat het volgende recept voor appeltaart met krenten en venkelzaad. Behalve appel, krenten en venkelzaad, worden in het recept ook suiker, kaneelpoeder, gember, stukjes boter en rozenwater genoemd. Vlas, hop en raapzaad Van vlas zijn in de middeleeuwse waterputten veel resten gevonden. Het gaat niet alleen om zaden, maar ook om fragmenten van de zaadbollen. Dit zijn de onderdelen van de vlasplant waarin zich de zaden bevinden. Al in een vroeg stadium van de vezel productie worden de zaadbollen van de vlasplanten verwijderd. Dit wordt gedaan door het vlas te repelen of te boten. Bij het repelen worden de bundels vlas door een grote kam (de repelkam) getrokken waardoor de zaadbollen van de planten verwijderd worden (zie afbeelding). Om een appeltaerte te maken Maket deegh als voorsc. is. Capt u appelen cleyn oft bycans cleyn. Doetse dan in een schotel ende stroyt er wel suycker ende canneelpoeder op met wat gengeber ende wat roosewater. Mengelet wel tsamen onder de appelen. Legt dese spijse in u deech ende in u panne. Steect hier ende daer in tusschen u spijse een stucxken versche boter, legt u gespoort scheel daerop als voren ende backet als een spenagetaerte. Alsse nu genoech ghebacken is, stroyt er suycker ende canneel over. Ghy meucht ooc venckelzaet ende corinten in dese taerte doen ende de appelen in quartieren snijden ende dientse dan voorts. Om taerten in den vasten Neemt vijghen, ende rosijnen, gember, peeper, naegelen, suijcker, appelen gestooten in eenen mortier, ende gebacken in den oven. Bundel vlas, klaar om te worden gerepeld. In de middeleeuwen zagen repelkammen er waarschijnlijk iets anders uit, maar het principe van het repelen is eeuwenlang hetzelfde gebleven. KRONIEK VAN OUDORP 2016 «41 Historiscl^

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2016 | | pagina 41