Oudorp
ouders naar de bijscholen gingen,
namen de inkomsten van de
stadsscholen af. Het particulier
onderwijs vormde vaak een bedreiging
voor de stadsscholen.
De uitbreiding van het aantal scholen
en de verscheidenheid in het gegeven
onderwijs betekende in die tijd echter
niet dat elk kind naar school ging.
Leerplicht bestond in die jaren nog
niet en vaak was het een rommeltje.
Jongens en meisjes van verschillende
leeftijden zaten in één schoollokaal bij
elkaar. Lang niet altijd, en vooral niet in
de dorpen, werden speciale gebouwen
neergezet om een school te huisvesten.
Een leegstaande schuur, een kamer of
de keuken van de
schoolmeesterwoning vond men goed
genoeg. Verlichting en verwarming
ontbraken op veel scholen.
Er werd hoofdelijk onderwijs gegeven:
ieder kind kreeg van de meester een
opdracht. Tweemaal per dag moest
de leerling bij de lessenaar van de
meester komen waar de opdracht
werd nagekeken. De leerlingen leerden
lezen, schrijven en in sommige
gevallen rekenen. Kinderen betaalden
per lesje. Rekenen was het duurste vak
en werd op veel eenvoudige
dorpsscholen niet gegeven.
De reformatie
In 1517 spijkerde de protestantse
theoloog Maarten Luther een papier,
met daarop een aantal bezwaren tegen
de katholieke geloofsleer, aan de deur
van de kapel te Wittenberg.
De al langer bestaande strijd tussen de
protestanten en de katholieken
bereikte zijn hoogtepunt.
Overal in ons land kregen de
hervormingsgezinden (de
protestanten) de overhand. Het
verkondigen van het katholieke geloof
in kerk en school werd officieel
verboden. Doel van het onderwijs
werd nu kinderen de calvinistische
leer (protestants) bij te brengen. In
1618 en 1619 werden op de
Synode (kerkvergadering) te
Dordrecht afspraken gemaakt over de
nieuwe geloofsleer. Daarbij stelde men
ook enkele regels voor het onderwijs
op:
katholieke schoolmeesters,
monniken, priesters en nonnen
mochten niet langer meer lesgeven op
de scholen;
schoolmeesters moesten beloven dat
zij hun leerlingen in de geest van het
protestantisme zouden onderwijzen;
paapsgezinde (katholieke)
leerboeken werden op de scholen
verboden.
Veel regels van de Dordtse Synode
werden in allerlei stadsverordeningen
voor het onderwijs aangehaald. De
schoolmeester moest beloven les te
geven volgens de afspraken van de
Dordtse Synode door de 'formulieren
van de confessie' te ondertekenen.
Aanvankelijk werden schoolmeesters
die weigerden te tekenen niet direct
ontslagen. Tot 1650 was er namelijk
een tekort aan protestantse
schoolmeesters die hen konden
vervangen.
De tot op heden oudste bron in de
zoektocht naar de dorpsschool in
Oudorp is de vermelding van de bouw
van een regthuis in 1635. Dit regthuis
stond naast de kerk van Oudorp, zoals
is te zien op de prent aan het begin
van dit artikel. Naar het inzicht van het
Regionaal Archief zou een deel van het
regthuis heel goed een
onderwijzerswoning, met daarbij een
leslokaal, geweest kunnen zijn. Er zijn
vier aanwijzingen voor deze
veronderstelling.
- in het jaar 1730 was al sprake van een
schoolmeester in Oudorp, dus moet er
ook een school zijn geweest;
- omstreeks 1790 zijn aan de heren
Purmer en Bos opdrachten gegeven
betreffende onderhoud van school,
A Schilderij van een dorpschool Jan Steen.
KRONIEK VAN OUDORP 2015 '27 "'"tS