DE WAERT betekende dat alle belangrijke vaarten en wegen richting Alkmaar moesten lopen en geen verbinding tot stand mocht komen met Hoorn. Met de droogvalling kwam bijna veertig vierkante kilometer land ter beschikking. Echter het bleek al snel dat de bodem van deze polder on geschikt was voor de landbouw. Het was te vochtig en men had last van heermoes, een giftig plantje dat het goed deed op de kale, natte bodem. Een flinke financiële tegenvaller voor de initiatiefnemers, te meer omdat door de vele molens de kosten relatief hoog waren. En heel vervelend voor de boeren, zij hadden het arm. Het heeft ook vele tientallen jaren geduurd voordat de bedrijvigheid in de polder enigszins tot ontwikkeling kwam en het inwonertal ging stijgen. Oudorpse belangen in de nieuwe polder Bij het aanleggen van de ringdijken volgde men een zo gemakkelijk mogelijk tracé, waarbij men niet precies de oevers hoefde te volgen. In het geval van de Grote Waert leidde dat er toe, dat een groot aantal min of meer droge plekken met oude gronden, de zogenaamde druiplanden, en een tamelijk groot aantal eilanden binnendijks in de polder kwamen te liggen. Die hoger gelegen plekken behoorden uiteraard van oudsher tot het grondgebied van de omliggende gemeenten, zoals Oudorp, Sint Pancras, Langedijk, Hensbroek en Obdam. Het stuk land dat tot het grondgebied van de gemeente Oudorp behoorde lag in de zuidwesthoek van de polder. De eigenaar van deze grond was de "kerck van Oudorp". De genoemde gemeenten gingen er van uit, dat zij ook na de inpoldering eigenaren zouden blijven, ook al lagen hun gronden inmiddels binnen de dijk. Men had natuurlijk wel gemeenschappelijke belangen met de polder, maar dat was voor hen geen reden het eigendom over te dragen. Uiteindelijk regelde men dat de dorpen hun oude gronden en eilanden konden behouden. De polder betaalde daar jaarlijks voor. De regeling is pas zon 50 jaar geleden gestopt, toen deze eigendommen door grenswijzigingen overgingen naar de gemeente Heerhugowaard. Maar ook de ruzies tussen Alkmaar en Hoorn, steden die allebei een zo groot mogelijke invloed wilden op de inpoldering, zorgden voor tijdverlies.Alkmaar trok uiteindelijk aan het langste eind, wat onder meer de laag veen op de bodem van de meren was de grond niet geschikt voor landbouw. De grotere meren kwamen in het begin van de 17e eeuw aan de beurt. De Beemster in 1612, de Purmer in 1622 (beide vruchtbare polders), de Wijde Wormer in 1626, in 1627 de Bijlmermeer, in 1629 de Water graafsmeer, de Grote Waert in 1631 en de Schermeer in 1635. De eerste polders waren drooggemalen op initiatief van Amsterdamse kooplieden. Alkmaarse belangen Door het succes van deze kooplieden wilden enkele Alkmaarse regenten, met name Nanning van Foreest en Floris van Teylingen, de Grote Waert en de Schermeer droog malen. Alkmaar zou daarna nooit meer last hebben van overstromingen en bovendien was de verwachting dat men er flink aan zou kunnen verdienen. De Staten van Holland gaven in 1625 al toestemming, maar pas zes jaar later zou het meer droogvallen. Het wemelde namelijk van de protesten, bezwaren en bedreigingen, waardoor men vertraging opliep. A Tekeningen van het meer De Grote Waert. Oudorpse eigendommen in de polder. A 12 KRONIEK VAN OUDORP 2015

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2015 | | pagina 12