ii Aan wie en voor wie is niet bekend.) Hieronder volgen gedeelten uit de brieven van pastoor Meijer: Brief 1, Egmond, 21 nov. 1860 's morgens een uurtje na half zeven. Amicissime, "Met de aanvankelijke goeden uitslag van Uw onderhoud met den burgemeester wensch ik U van harte geluk, evenzeer als met het plan wat Ge hebt om Uw Kerk- en armbestuur uit te nodigen tot het geven van een bewijs hunner adhesie en daardoor Uwe overige gemeentenaren tot het inteekenen op te wekken, waartoe een pathetisch woord op e.k. Zondag het zijne moge bijdragen! Wordt dat woord nu en dan met een, 't is de wensch, 't verlangen van de Bisschop etc. etc. doorspekt! In de week na den 1e Zondag van december hoop ik het terrein te komen zien, en dan tevens een aardappeltje of wat met een stukje van de slagt bij U te gebruiken. Hoe minder gerechten des te beter, want des te meer tijd hebben we dan om te keuvelen. Wilt Ge dat ik mijn reglement en tarief voor U uitschrijve? Dan breng ik het mede. Nadat ik een concept van beide opgemaakt en aan mijn kerkbestuur en enige anderen had voorgelezen, werd hunne geestdrift voor het kerkhof nog groter. Denkt Ge wel aan het IJzeren hek? Zoudt Ge den Burgemeester bijv. niet committeren om er eens een kijkje van te gaan nemen etc. etc.? De parochianen, vermoedelijk het kerkbestuur, zijn gaan kijken hoe het erbij staat in Egmond: Brief 2, 2 e advend 1860 Amicissime, "Daar heb ik een grap gehad: 4 Oudorper boeren in de knip vast op mijn Kerkhof. Hoe kwamen zij daar? dat was 't juist wat ik U wenschte te melden. Dat er 4 Oudorpers heden de laatdienst hadden bijgewoond, werd mij toevallig onmiddelijk daarna verteld, "Lieve hemel" dacht ik, namen zij maar een kijkje op 't Kerkhof, ofwel, kwamen zij maar langs mijn raam! Wat gebeurt er? Alvooren het Rijtuig weer in te gaan, gingen zij werkelijk het Kerkhof voor aan de weg eens bezien. Onmiddelijk zond ik een mijner dienstboden om hen uit te nodigen in de Pastorie te komen. Ik deed alsof ik hen kende, zeide met genoegen gehoord te hebben dat ook zij een kerkhof wenschten aan te leggen, en liet hen door de Pastorie heen de naaste weg aan 't Kerkhof inslaan onder geleide van een mijner dienstbare, die van mij in last kreeg hen bij te blijven en uit te horen. Hun gesprek liep over den schoonen aanleg. Zij dachten wel een Kerkhof te krijgen maar vreesden of de samenwerking wel algemeen genoeg zoude zijn etc. etc. Om alle mogelijk onpartijdigheid in acht te nemen heb ik hen bij het heengaan niet weer toegesproken. Wat dunkt U waarde vriend, is dat toertje wat die Oudorpers herwaarts hebben gedaan, niet een gunstig voorteken? Mij dunkt van ja. Zeer verlangend ben ik te vernemen of ook uit 's Hage een of ander gunstig voorteken reeds is komen opdagen. Zoo ja geliedaarvan dan spoedig mededeeling te doen aan t.t. Meijer. -In vliegende haast. Den 2 Adv. 1860 Va voor Katechismustijd." Brief 3, St. Thomas 1860 Amicissime, Eerst hedenmorgen half acht ben ik te huis gekomen want de moeilijkheid van de weg deed mij besluiten om bij den Eerw. Boerkamp te overnachten. Toevallig sprak ik Zuurbier aan mijne deur, die mij reeds verzekerde wat ik zoo zeer vreesde, namelijk dat mijn preekje, zoo al niet voor allen doelloos, toch nog velen ongunstig jegens mij had gestemd. Gelukkig dat die ontevredenheid zich slechts tot mijn persoon bepaalt en U Erw. vrij laat; aangezien ik mij buiten het schot kan blijven houden der goede Ouddorpers op wie ik te vergeefs mijn kruit verschoten heb, terwijl U Ew. daarmede moet huishouden, en de groote zaak, welke nu 2 a 3 dagen in de gunstigste werking is, afhandelen. Met gans mijn hart en ziel U E.W den gezegende afloop toewenschende Uwer aanvankelijk reeds naar aller wensch bekroonde pogingen daartoe, en mij zelven toewenschende dat het mij moge gelukken om met moed mijne bezigheden alhier weer op te vatten, blijf ik onveranderlijk en oprecht, t.t. Meijer". (Op de achterzijde van vorenstaande brief staat het volgende briefje geschreven. Brief 4, 16-12-1860 Amicissime, "Voor aanst. Donderdag nog een enkel woordje, wat de vriendschap mij uit het hart in de pen legt, wensch ik U toe te spoeden.; en dat woordje is: Coraggio! Coraggio! Ja vriend! til de Kerkhofzaak toch in 's Hemelsnaam niet zoo zwaar, leg ze voor een dag of 4 op mij. Doorgaan ja, dat zal ze, en beslist, gunstig beslist worden, eer dan Ge meentCoraggio! Coraggio! Wat drommel, zouden de Romeinen dan niet zijn opgewassen tegen de Oudorper boeren! En nu nog een paar woordjes over de festiviteit zelve. Of na het epistel bij U etc. de Dies irae wordt gezongen, weet ik niet: mogt dit zoo zijn. dan veroorloof ik mij U voor te stellen. om voor eene keer van die gewoonte af te wijken: Zodoende heb ik een weinig tijd meer dispositie over tijd, en kunnen Uwe parochianen tijdig aan hunne maaltijd: de rede die ik voor dit laatste heb, zal U aanst. donderdag blijken in 't belang der Kerkhofzaak. De zangers zouden alzoo, onder Uwe goedvinding, in plaats van de Diés irae of een derde daarvan of den tractus Requiem kunnen zingen. Ik heb Schriftelijk met den Deken afgesproken om ons 's avonds te 8 ure met een gesloten reituig con due cavalli te laten afhalen; zoo hebben we nog wat tijd voor een kaartje en kom ik warm weer te huis. Nu Vriend, nogmaals: Coraggio! Corraggio! Bekreun U over niets. Nog vóór Paschen 1861 is Uw Kerkhof klaar. Fac, valeas, en zijt hartelijk gegroet tot Donderdag van t.t. Meijer, Egmond 16 Dec. 1860 PS. Blijkens den inhoud onzer zich kruisende brieven van eergister, hebben we eenstemmig gedacht. O, denk ook met mij eenstemmig over de gunstige afloop der zaak. Coraggio! Coraggio! Adieu, Adio tot Donderdag. Brief 5, 23-1-1861 Amisissime, "Daar de winter thans ten einde schijnt te neigen, zoo verheug ik mij met U E.w. dat de gewenschte werkzaamheden thans een aanvang kunnen nemen. Proficiat met de ruime inschrijving! Geve God dat ik welhaast tevens U geluk kan wenschen met den omkeer van die 2 persoonaatjes. Dat wensch ik ja, van harte, ofschoon ik bij ondervinding weet, dat een Noordholl. boer, die van zijn eenmaal genomen besluit terugkeert een witte raaf is. Intusschen, hoe meer en hoe krachtige tegenwerkingen (want ook hier geldt het: "Sui non est meum centra me est") des te zekerder blijken, dat Uw ondernomen werk, een werk is dat God wil. Ge zult wel doen, Amice, met aan Mgr. eene suppliek in forma te adresseren, want zulk een suppliek is Z.H.W ongetwijfeld inwacht ende. Ook zoude het, mijns bedunkens, niet kwaad zijn, bij aldien U ook schrijven een woordje of wat over het ontkiemend plan van eene nieuwe kerk voorkwam. Door de onderteekening toch van zulk een stuk zetten zich de Kerkmeesters voorlopig vast. Ware ik in Uwe plaats. dan verzocht ik Mgr. in een begeleidend schrijven of Z.H.W in 't antwoord aan 't Kerkbestuur ook eene zinspeling op den eventuelen kerkbouw geliefde te maken. Een Kerk ter lengte van 33- en ter breedte van 13 Ned. ellen, gelijk de mijne, is voor Uwe gemeente ruim genoeg Fac. valeas! t.t. Meijer." Brief 6, 14-4-1861 Amicissime, Charisime, "Niemand mag of kan het mij afwinnen in de opregte hartelijkheid waarmee ik U met Uwen zoo verre voltooiden arbeid aan de Kerkhof zaak geluk wensch. Vergelding in de eeuwigheid, en Satisfactie ook nog aan deze zijde des grafs schenke U God in ruime mate. Van Uwe blijdschap hoop ik op 22 dezer zowel die van de plegtigheid der inzegening getuige te zijn. Geen sneeuwjagt, hoe geweldig ook, zal mij van de reis terug houden. Althans, indien geen gezondheids rede mij belet, kom ik zeker. Ik ben niet al de welHoort Ge nog niets van de nieuwe Bisschop! Maandag 8 dagen vernemen we welligt iets. Rinnegom, Vale! Vale! Ik verblijf t.t. Meijer Pr." 26 KRONIEK VAN OUDORP JUNI 2014

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2014 | | pagina 26