ZEE \AN DE ST. JOSEPHS - GEZELEEN - VERENIGING IN NEDERIAND
betrokken bij een broederschap van
jonge handwerkslieden, die samen
activiteiten ontplooiden binnen hun
katholieke gemeenschap.
Vanuit hier kregen Kolping en de
zijnen in 1846 de gedachte om
"Gesellenvereine" op te richten. Het
begrip Gesellen was in die dagen al
een bekend begrip aangezien
verschillende handwerkslieden zich al
in gilden van hun eigen beroepsgroep
hadden verenigd. De leden van de
gilden moesten doorgaans niets
hebben van het opkomende
liberalisme en individualisme.
Gezamenlijkheid en Adolph Kolping
solidariteit (8 dec 1813 -
stonden voorop, 4 dec 1865)
zowel onderling als
tussen werknemers en werkgevers. En
juist deze waarden kwamen die jaren
onder druk te staan met het opkomen
van de industrialisering en vrij
ondernemerschap. In de meer links
georiënteerde kringen resulteerde dat
in toenemende mate in
belangentegenstellingen en
vijandbeelden.
In de gelovige kringen werd het
dreigend verlies van de godsdienst, als
inspiratie voor zedelijk en moreel
verantwoord gedrag, als een groot
gevaar gezien en daarop was het
mede-initiatief van Kolping gericht om
in 1848 tot de oprichting van
Gesellenvereine te komen.
Hij beoogde daarmee de gelovige
gevoelens van de jongelieden te
versterken, de persoonlijke vorming
en solidariteit te stimuleren en hen in
staat te stellen zich binnen hun vak
verder te bekwamen. Bijvoorbeeld het
aanleren van spaarzaamheid behoorde
daar ook toe.
Vanwege de verbinding van godsdienst
en handwerk werd de vereniging
onder de bescherming van Sint Joseph
geplaatst. En zo begon de
verspreiding van de Gezellen-
verenigingen, niet alleen in Duitsland
maar ook internationaal.
De Gezellenverenigingen kenden
steeds dezelfde organisatievorm, in
welk land met ook actief was. Aan het
hoofd (als preses) stond steevast een
priester (vergelijkbaar met de patroon
uit de gilden) en hij werd bijgestaan
door een Raad van Bestuur, die hem
adviseerde op financieel/juridisch
gebied en die op dat vlak de
vereniging naar buiten toe
vertegenwoordigde.
De leden van de Gezellenverenigingen
kozen uit hun midden een Raad van
Commissarissen met aan het hoofd een
Senior. Zij regelden alle huishoudelijke
zaken, de administratie, het kasbeheer
en de activiteiten, alles in samenspraak
met de priester. Deze gezamenlijke
verantwoordelijkheid bevorderde
uiteraard de onderlinge band op
positieve wijze.
Als lid konden worden opgenomen
alle ongehuwde handwerksgezellen
tussen de 17 en 26 jaar. Na een
proeftijd van 3 maanden kon men lid
worden. Het lidmaatschap verviel
wanneer een gezel in het huwelijk
trad.
De overslag naar Nederland
De verhoudingen tussen de sociale
klassen veranderden ook in Nederland.
Met name in de steden werden de
verschillen steeds groter. Steeds
zakelijker werd de markt van vraag en
aanbod en de arbeiderslonen werden
aan de hand daarvan bepaald.
De plaats op de sociale ladder werd
steeds meer vervangen door het
zichtbaar uitdragen van de bereikte
welstand en de arbeiders werden
meer en meer slechts een factor in
het productieproces. Om hierin toch
wat te kunnen betekenen, sloten de
arbeiders en handwerkslieden zich
aaneen. En aangezien circa een kwart
van de Amsterdamse bevolking in die
dagen katholiek was, werd daar al snel
het beeld van de Duitse
"Gesellenvereine" als voorbeeld
genomen en zelfs geadopteerd.
In 1868 werd aldus in Amsterdam de
eerste St. Joseph Gezellenvereniging
van Nederland opgericht. Wat later
werden zij gemoderniseerd en richtten
ook afdelingen voor gehuwden en
bazen op, waardoor een krachtig
sociaal verband ontstond. Voor de
vrouwelijke jeugd werd weer later, pas
in 1921, landelijk een parallel
beweging, genaamd "De Graal"
opgericht.
In de Gezellenverenigingen hield men
zich op het gebied van ontspanning
bezig met zingen of muziek maken,
voordrachten, toneel, schaken,
dammen, biljarten, domino, etcetera.
Regelmatig werden subverenigingen
voor deze activiteiten opgericht. Later
volgden ook kegelen en turnen en
werd vanuit de Gezellen vaak de
impuls tot de oprichting van
zelfstandige sportverenigingen
gegeven. Het geloof bleef evenwel
centraal staan als bindmiddel naast alle
andere activiteiten die voor
ontspanning zorgden, in een tijd
waarin hard werken op de eerste
plaats kwam.
De Gezellenverenigingen kwamen
vooral voor in het Bisdom Haarlem. De
andere vier Nederlandse Bisdommen
kenden vergelijkbare organen onder
de naam De Jonge Werkman, naar een
initiatief van priester H. Poels in 1912.
KRONIEK VAN OUDORP JUNI 2013*31 li
Stichting I