èi
ra ra
c f i
Stichting S
Hii tortich 1
Otuloqi
kopen) aan elke gelovige die uit de bron bij het klooster water
kwam putten. Later is niets meer van deze heilige put vernomen
en heeft men dit ook niet - na opgravingen - terug kunnen
vinden.
Armoede
De grootste bloei bereikte het klooster in het jaar 1517. Er
waren toen 15 monniken aan het klooster verbonden, met
aan het hoofd een prior die in z'n eentje het bestuur van het
klooster ter hand nam. Over het algemeen de monniken in
het klooster een armoedig bestaan. Zij leefden hoofdzakelijk
van aalmoezen. Van de mensen in Oudorp, "een armelijk dorp"
kwam maar weinig geld binnen. Daarom steunden de monniken
helemaal op Alkmaar. Zo zelfs dat ze in 1522 een overeenkomst
sloten met Claes Pieter, de hoofdpastor van de stad. Men kwam
overeen dat bij bijzondere gelegenheden de monniken in alle
kerken van de stad de biecht mochten afnemen en voorgaan in
de diensten. Maar in de praktijk kwam van deze afspraak weinig
terecht. Alkmaar hield de monniken letterlijk op afstand en
schakelden hen niet in bij het pastorale werk. Hierdoor kwam er
geen geld binnen. Zo kwijnde het klooster weg, tot 1663 ridder
Dirk van Teylingen het gebouw, in naam van de Alkmaarse
gemeenschap, voor een habbekrats verkocht aan het klooster
van Haarlem. Maar ook dit had uiteindelijk weinig effect. De
meeste monniken trokken weg uit Oudorp en vestigden zich
in Haarlem. Slechts enkelen bleven. Zij verzetten zich tegen
de edelman Van Teylingen die, vonden zij, de overdracht had
bewerkstelligd om er zelf voordeel van te hebben. Ze werden in
het gelijk gesteld en mochten blijven wonen in de vervallen kerk
die enigszins was opgeknapt zodat ze er met enig fatsoen verder
in konden verblijven.
Einde in zicht
Het ging eigenlijk fout met het klooster in 1552. De schuld
daarvan werd voor een groot deel toegedicht aan de toenmalige
prior Franciscus Adriaans. Dat zat zo: Er was in die tijd, in
het jaar 1552 dus, een overstroming rond Alkmaar. Die trof
ook het klooster en prior Adriaans meende dat het met het
klooster was gedaan. Hij had de hoop verloren dat de gebouwen
na de verwoestende overstroming nog weer hersteld zou
kunnen worden. Maar dat liet hij niet blijken. In tegendeel,
hij gaf aan dat herstel van het klooster zeker mogelijk was. Hij
verkocht een stuk land dat bij het klooster hoorde en met dat
geld maakte hij goede sier, in plaats van dit te besteden aan
herstciwerkzaamh.'den. En alsof dit nog niet alles was, plunderde
hij het heiligdom en ging er met de buit vandoor. Samen met de
lector Gerardus van Hasselt die Franciscus Adriaans' voorbeeld
volgde. Uit pure armoede en door nood gedreven vertrokken
toen ook de meesten van de resterende monniken. Het klooster
stond leeg. In het jaar hierop, in 1553, zijn er weer nieuwe
bewoners gekomen in het klooster. Vanaf die tijd ging het beter.
En zeker door de bemoeienis en inzet van de pastoor van Sint
Pancras. Zijn niet zo'n mooie naam was Jan Gruwel. Hij was
behalve pastoor ook de deken van West-Friesland. Deze Jan
Gruwel had medelijden met de monniken en de puinhoop
van het klooster waar zij moesten verblijven. Hij beloofde met
hulp van zijn parochie alles te doen voor het herstel. Hij stelde
zijn parochie van de heilige Pancratius ter beschikking aan de
eerwaarde pater Everardus Billicus. De monniken waren de
iB
l A /:i <r,l /dfru.tr'
pastoor bijzonder dankbaar. Vervolgens werd de eerwaarde
pater Wilhelmus van Idegem, zoon van het klooster van
Gerardsbergen in het Carmelietenklooster als prior aangesteld.
Dat bracht meteen ook weer wat geld in het laadje.
Het klooster verwoest
Toch zet het definitieve verval door. Het aantal monniken was
op den duur, door de voortdurende armoede, gereduceerd
tot twee, soms drie. Het klooster raakte vervallen en werd
verkocht om te worden afgebroken. De kerk kon nog blijven.
Die bleef in tact tot 1572 toen het hele complex werd verwoest
door toedoen van de geuzen. Maar een leuke tijd was het in
die laatste jaren zeker niet. De monniken voelden zich door
iedereen verlaten. Toen de Spanjaarden kwamen in Alkmaar
was het in het Carmelietenklooster niet meer uit te houden.
En toen, zo lezen we in een memorieboek van 1667 dat in
het Alkmaarse stadsarchief wordt bewaard, "zijn de broeders
gaan loopen". Naar het klooster in Haarlem. Het betekende
het definitieve einde van het klooster. Niemand was er rouwig
om, ze hebben er geen traan onder gelaten. Deze geuzen waren
in opstand gekomen tegen de Spanjaarden die toen de baas
waren in ons land. De geuzen namen in 1572 Alkmaar in en
verdreven korte tijd hierna de monniken uit hun klooster.
Alles wat toen nog overeind stond, mede als gevolg van de
overstroming, werd gesloopt. Niets bleef er over, zelfs geen
spoor was er meer in Oudorp van het klooster te bekennen.
De Spanjaarden belegerden vervolgens de stad, vanuit Oudorp.
Toen het niet lukte Alkmaar in te nemen waren ze, onder
dreiging van de komst van de waterlinie, vertrokken. De
geuzen hebben vervolgens zeker ook als vergelding, want de
Oudorpers hadden immers geheuld met de vijand - de huizen
in het dorp platgebrand. Het Carmelietenklooster verdween,
zelfs van het archief is niets terugevonden. Wat nog rest zijn de
namen van de weg waaraan het klooster stond: Monnikenweg
(nu Munnikenweg) en die van de straat naast de Laurentiuskerk:
Carmelietenstraat.
Freek van der Veen
KRONIEK VAN OUDORP |UNI 2009 13