Ai Sticbffug V ItislDiiscl) 1 Oiidfirp Oldenbarnevelt. Dit aanvankelijk hechte groepje had op dit moment van de Tachtigjarige Oorlog een drieledig doel: 1. Het tot stilstand brengen van de opmars van Parma en het terugwinnen van de veroverde steden en gebieden (door Maurits), 2. Het herstel van de staatkundige infrastructuur (door Van Oldenbarneveltjen 3. Het opzetten van de gewenste kerkelijke infrastructuur (door Uyttenbogaert). Nadat Nijmegen in 1591 van de Spanjaarden was bevrijd werd gepoogd om de in 1586 vertrokken en in 1587 te Alkmaar beroepen predikant Jacobus Lomannus weer terug te halen naar Nijmegen. Op een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek van prins Maurits ging men hier in Alkmaar uiteindelijk mee akkoord. Lomannus zou bij zijn terugkomst in Nijmegen het driemanschap hebben kunnen inlichten over kerkelijke zaken in en om Alkmaar en de ontwikkelingen m.b.t. de droogmakerijen in het nabij Alkmaar gelegen Geestmerambacht. Actueel was de op handen zijnde inpoldering van de Diepsmeer, die eigendom was van het huis van Egmond. In 1590 was ter voorbereiding begonnen met het afpalen van het meer en het opkopen van stukjes land voor de aanleg van een ringvaart en een dijk. Jonkvrouw Sabina, prinses van Gaveren, gravin van Egmond had zich voorgenomen om zelf voor éénderde deel te nemen aan het beschikbaar komen van tuin en landbouwgrond in de nieuwe polder. Maar al snel bedacht zij zich en verkocht zij haar deel aan Johan van Oldenbarnevelt, die zich hierna veelvuldig in het Geestmerambacht liet zien. Hij raakte zelfs betrokken bij de voorbereiding en de totstandkoming van de ringdijk, met de aanleg waarvan werd begonnen in het zuid-oosten, bij de toekomstige kavels van Johan van Oldenbarnevelt. Aan de andere zijde van dit begingedeelte van de dijk strekten de niet-beleende vroonlanden zich uit, waarover de Staten de scepter zwaaiden. Hier lag ook het plaatsje Oudorp, waarvan de kerk nog niet van de opgelopen schade van het beleg van Alkmaar was hersteld. De droogmaking van de Diepsmeer was in de tweede helft van 1594 een feit en in 1595 is men met de verkaveling en de indeling klaar gekomen. Van Oldenbarnevelt zal tijdens dit hele proces meermalen contact hebben gehad met Simon van Veen, baljuw van het Geestmerambacht, die in 1573 door prins Willem van Oranje werd aangesteld. Naast de waterhuishouding en het dijkbeheer behoorde tot Simon van Veen's verantwoordelijkheden onder meer ook het verlenen van goedkeuring aan voorgedragen predikanten. Hoewel Van Oldenbarnevelt omstreeks 1592 lidmaat werd van de gereformeerde kerk, bleef hij een groot voorstander van religievrede. Bij het naderen van de zeventiende eeuw namen de spanningen in de religieuze wereld meer en meer toe, zo ook in Alkmaar en omstreken. Een van de oorzaken van dit laatste was de komst in 1597 van de Nijmeegse predikant Adolphus Venator naar Alkmaar. Venator was opgeleid aan de Theologische Hogeschool in Herborn. Deze school mede was opgericht door de Oranjes in het plaatsje, een paar kilometer verwijderd van het slot in Dillingen. Venator hield zich in Alkmaar behalve met preken ook bezig met het opleiden van predikanten. Zo startte hij vrijwel meteen na zijn komst met de opleiding van Jan Evertsz. van Velsen, die in 1603 beschikbaar kwam. Aangezien de kerk van Oudorp in 1599 weer was hersteld, zou men verwachten dat Jan Evertsz. in dit Westfriese grensdorpje zou worden geplaatst. Hij werd echter beroepen in Egmond aan de Hoef en Egmond aan Zee. Wellicht durfde men plaatsing in Oudorp toen niet aan vanwege een ernstig conflict in Alkmaar, waarbij de kerkeraad Venator het 'schoolhouden' verbood. De zaak werd zelfs voor de synode gebracht, die het verbod bevestigde. Het stadsbestuur van Alkmaar greep vervolgens in, met als uiteindelijk gevolg dat Venator het opleiden van 'idioten', zoals plaatselijk opgeleide predikanten werden genoemd, kon voortzetten. Het beroep van Jan Evertsz. aan de twee Egmondse dorpjes verliep verder vrijwel geruisloos, mogelijk omdat er in een ander dorp in Noord-Holland, in Broek en Waterland, een vrijzinnig predikant voor de nodige beroering zorgde. Deze predikant, Petrus Aemilius, wordt verondersteld uit Oost-Friesland afkomstig te zijn, een gebied ten oosten van de provincie Groningen. Petrus was aldaar onder meer predikant in het plaatsje Oldendorp(l), dicht bij Emden, de stad waar in 1571 de grote synode plaatsvond. Via omzwervingen kwam hij in het jaar 1601 in Broek in Waterland terecht, alwaar hij vrijwel meteen met het plaatselijke, maar ook en vooral met het kerkelijke gezag aan de stok kreeg. Petrus zorgde hierbij voor een zodanige beroering dat het hiervoor genoemde driemanschap in 1603 de gelegenheid kreeg om de vrijzinnige predikant Arminius op de Universiteit te Leiden te plaatsten. Met Arminius nam de universitaire opleiding van vrijzinnige predikanten op structurele basis een aanvang. De vrijzinnigen hadden nu wel op de universiteit te Leiden een leerstoel voor het opleiden van vrijzinnige predikanten, maar daarmee was maar een kant van hun zaak geregeld en wel de vorm van hun geloof. De inhoud beperkte zich tot op dat moment vrijwel tot één centrale gedachte c.q. verschilpunt ten opzicht van de rechtzinnigen en wel de voorbeschikking oftewel predestinatie. Bij het calvinisme kon het individu geen invloed uitoefenen op het verwerven van een plaats in het hiernamaals. Arminius dacht hier anders over, en kwam in 1604 met zijn zogenaamde 'stellingen van Arminius' naar buiten. Door de wijze waarop Arminius zijn stellingen had geformuleerd werden er echter meer vragen opgeroepen dan dat er antwoorden werd gegeven waar de vrijzinnigen, vanaf dat moment Arminianen genoemd, voor stonden. Duidelijkheid of niet, het centrale probleem was en bleef dat het calvinisme -zoals bij de Unie van Utrecht in 1579 was bepaald - in Holland en Zeeland de enige toegelaten godsdienst was. Van rechtzinnige zijde werd dit extra onderstreept door de ingevoerde aanscherping dat nieuwberoepen predikanten de zogenaamde formulieren van enigheid moesten ondertekenen, waarbij zij verklaarden zich aan de vastgestelde belijdenis te houden. Hiermee werd beoogd de plaatsing van vrijzinnige predikanten buitenspel te zetten. Intussen ging de opleiding bij de vrijzinnigen echter gewoon door. De Alkmaarse predikant Adolphus Venator was in 1603 al weer begonnen met de opleiding van een volgende 'idioot', een zekere Aris Volkertsz., woonachtig aan het Verdronkenoord te Alkmaar. Hij was van beroep scheepsbouwer en had een werfje, zo'n honderd meter van zijn huis. Begin van het jaar 1608 was de opleiding van Aris Volkertsz. voltooid en kwam hij beschikbaar als predikant. In Broek en Waterland was nog steeds Petrus Aemilius werkzaam, die weer eens voor de nodige opschudding zorgde. Aemilius werd nu gedwongen de formulieren te tekenen om zich aan de belijdenis te houden, hetgeen hij absoluut afwees. Petrus werd daarop afgezet en vestigde zich als notaris in Amsterdam. Door de hierdoor ontstane commotie kon Aris Volkertsz., met steun van de door prins Willem van Oranje in 1573 benoemde baljuw van het Geestmerambacht Simon van Veen, begin 1608, in Oudorp worden beroepen. De gevolgen van Aris' beroeping bleven niet uit. De historicus Jacobus Trigland schrijft medio 1600 hierover: 'Evenals vroeger van Alkmaar de Kroniekvan Oudorp juni 2008 39

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek van Oudorp | 2008 | | pagina 39