Al
bekend was, dat het Schoolmeestersambt te vergeven was aan deze
ambtenaar. Hij had op diens order in het dorpsschoolhuis zijn intrek
genomen.
De Schout, Cornelis Nierop, had genoeg van het spel met de openbare
machten en sprak hem aan hem in zijn hoedanigheid van gerechtsbode,
"sigh weder of verder met het houden van school direct of indirect
voortaan meerder te bemoeijen".
Hem werd dus verboden voor de klas te staan.
Zo stond de zaak van Timotheus in de eerste helft van juni 1768 voor.
De schoolmeester wees erop dat het recht van aanstelling niet aan de
secretaris toekwam, zodat het nodig werd geacht de stukken erbij te
halen. Aan de hand van de koopvoonvaarden van de heerlijkheid moest
worden aangetoond dat er voor hem geen ontkomen aan was.
Ewout Vertest had er bezwaar tegen de koopcondities over te leggen
als bewijs van zijn aankoop van de heerlijkheid, waarmee zijn vader
Jacob Vertest eigenaar van de heerlijkheid geworden was. Toen
men hem daarom opnieuw verzocht, stapte hij over zijn bezwaren
heen. Timotheus stelde al het mogelijke in het werk om te worden
gehandhaafd. Dat was echter vergeefs: op 26 juli 1768 was zijn lot
beslist. De desbetreffende notariële verklaring luidde aldus:
"Compareerden in judicio van Heeren Scheepenen der Stadt Alkmaar
Cornelis Nierop, Schout der Ambaghts Heerlykheijt Ouddorp, dewelke
attesteerde ter requisitie van den Ambaghtsheer mitsgaders secretaris
van gemelde Heerlijkheijt, dat in deze jare 1768 in de maand van April
zonder nette praecise dagh te weten, dat de regenten, kerkmeesteren, en
den deposant op het Raadhuys van gemelde heerlykheijt wesende, en
op gemelde tijd met den anderen delibereerende, ter zaake aangaande
de schoolmeesters bedieningh tot Ouddorp, vermits het absenteeren en
het fugatief gaan van Ouddorp door Timotheus Rentmeester geweesene
Schoolmeester aldaar, en aan wien daaromtrent 't regt van aanstelling
was competeerende, is op dien selven stond door gemelde Secretaris
in judicio van Ouddorp vertoont de coopsconditie van gemelde
Heerlijkheyt van Oudorp, waarbij regenten indertijd de Heerlijkheyt
van Oudorp aan den tegenwoordigen Ambagtsheer en Secretaris
hebben verkoght en getransporteert, en blijkende is dat gemelde recht
aan hem is gedesigneert, werdende van de zijde van den Secretaris
op gemelde stond voorgedragen aan Regenten, Kerkmeesteren en
hem deposant, in gevalle de saake van Timotheus Rentmeester,
welke op gemelde stond nog dienende was voor de Tafel van de
Hooge Vierschaar en Bailluagie van der Nyenburg, en al eens nader
mogte werden verklaard civiel, en dat hij Rentmeester tot Oudorp
wierd toegelaten weder te komen, off als dan deselve zoude werden
toegelaten tot het waarnemen van zijn voorige bedieningen dan niet,
en is op gemelde tijdt bij omvraag ten overstaan van den deposant vijf
schepenen en twee kerkmeesters beneffens den Secretaris bij hen lieden
tezamen (op twee regenten na die van oordeel waren dat het evenveel
was, of sy stemden of niet) eenparig aangenomen, om aan deselve
geensints toe te staan het waarneemen van sijn vorige bedieninge als
niet bestaanbaar oordeelende.
(De Schepenen van Alkmaar, de Schout van Oudorp, Cornelis Nierop,
waren in het raadhuis van Oudorp bijeen om te bekijken wie de
benoeming van de schoolmeester kon doen. Het ging om Timotheus
Rentmeester, de gewezen schoolmeester, die opnieuw wilde benoemd
worden, maar er bestond twijfel over het recht van benoeming. De
regenten hadden indertijd Timotheus benoemd en hij was in dienst
flichting m
HiBturfechl
OiMÜMp
van de Baljuw en Hoge Vierschaar van de Nijenburg. De regenten
waren van oordeel dat Timotheus niet opnieuw benoemd zou kunnen
worden.)
"Wijders verklaart de gemelde deposant meede ter requisitie als dat
meede in deze jare op den 25 April 1768, zijnde de nette praecise dag
en ingeheugenisse dat de Regenten van Ouddorp en den deposant
op het Raadhuijs van gemelte Heerlijkheijt weesende, aldaar meede
praesent was Timotheus Rentmeester, doende aan den Secretaris
van gemelte Heerlijkheijt Ouddorp sollicitatie op den voet als van
tevooren tot het waarnemen van de schoolmeester-bedieninge te
werden toegelaten, maar niet kunnende verkrijgen, doende vervolgens
praesentatie om substituy schoolmeester voor hem secretaris te willen
wesen, en ook eenige recognitie willende geven, maar meede door den
secretaris van de hand gewezen, als oordeelende niet bestaanbaar te
weesen.
(De notaris -deposant - verklaarde op 25 april 1768 dat hij in het
raadhuis van Oudorp was, tezamen met Timotheus, die solliciteerde
naar zijn baan als schoolmeester. Hij wilde zijn functie terug, maar
wilde ook als plaatsvervanger van de secretaris optreden en de laatste
daarvoor betalen. Beide ideeën werden van de hand gewezen)
"En laatstelijk verklaard den deposant ter requisitie als boven, dat
in desen jare 1768 in de maand van Meij zonder de nette precize
dag te weeten, dat de Regenten van Ouddorp en hij deposant op het
raadhuys van gemelde Heerlijkheijt wesende, ook meede diestijds
aldaar bevonde persoon van Timotheus Rentmeester, wanneer den
Secretaris van gemelde Heerlijkheijt op dien zeiven stond hem
Timotheus Rentmeester quam aff te vragen, off hij ook niet eenige
penningen had weten magtig te worden uyt de dorpskist staande meede
op het raadhuijs van gemelde Heerlijkheijt, als zijnde bij sloth van
dorpsrekening de A. 1767 meede eenige penningen manqueerende
bevonden, waarop gem. Timotheus Rentmeester antwoorde met te
zeggen: indien ik aan die kist mijn handen gehad hebbe, zoo mag ik
leije dat ik versink, en zijn hand op tafel leggende daarbij zeijde, en
ook mag leije dat ik mijn hand van dese tafel niet mag opneemen,
betuygende den deposant alle het voorenstaande als nog zeer wel in
goede geheugenisse te hebben, en verclaarde al het voorz. ten overstaan
van de actueele Regenten van Ouddorp op den raadhuyse alzoo
gepasseert te wesen en bereyd wesende om de deugdelijkheyt van dien
des noods met eede te willen bevestigen enz".
(De notaris verklaarde bovendien dat hij in 1768 in de maand mei - de
datum was hem niet meer bekend - in het raadhuis van Oudorp was
geweest. Daar bevond zich ook de persoon van Timotheus Rentmeester.
De secretaris van de heerlijkheid was er ook om Timotheus te
ondervragen. Hij vroeg hem of hij enig geld had weten te bemachtigen
uit de geldkist van het dorp, die ook in het raadhuis stond. Er was
geconstateerd dat er bij het sluiten van de boeken geld ontbrak. De
onderwijzer antwoordde op die vraag: "Als ik met mijn handen aan die
kist heb gezeten mag ik wegzinken". Hij legde zijn handen op tafel en
zei daarbij dat hij zijn handen niet zou mogen optillen. De Notaris zou
dat allemaal nog wel weten. Hij verklaarde dat ten overstaan van de
Oudorpse regenten en hij was bereid daarop een eed te doen.)
Het was duidelijk dat de schoolmeester Timotheus loog en had
hiermee afgedaan voor het gemeentebestuur. De man moest het
schoolhuis en de gemeente verlaten. En de regenten konden op
zoek naar een nieuwe dorpsonderwijzer. De stukken hierover - in de
archieven van de familie Heineken - vermeldden daar verder niets meer
over.
Kroniekvan Oudorp juni 2008 29