Hoogleraarschappen 8 w Waarom hij naar zijn vader's vrienden werd gestuurd, wordt duidelijk in de lijkre de, nadat Adriaan was gestorven: 'Hier heeft hem zyn vader willen bezorgen, op dat niet hy, wiens gemoet van hem zelven met lessen van wyze Godtvruchtigheit be- droopen was, in deeze glibberjeugt, uit haar- en eigenen aert tot gebreken geneegen, door slechte gewoonte van kwaede menschen geen smet in leven en zeden zoude wegdrae- gen' In Utrecht bezocht hij natuurlijk ook de universiteit, waar hij door Johannes Geor gius Graevius staatskunde en geschiede nis kreeg onderwezen en Johann Leusden met hem verder ging in de filologie (leer van de oude 'dode' talen). Voorts hoorde hij de professoren Gerardus de Vries en Johannes Luyts over wijsbegeerte en filo sofie. Van zijn medestudent Heinrich Sike uit Bremen leerde Adriaan de Arabische taal. In 1694 disputeerde hij met zijn proef schrift De libertate philosophandi' (Over de vrijheid van het filosoferen), waarop hij op 18 februari 1699 promoveerde tot doctor in de godgeleerdheid. naar Windsor. De graaf, een gunsteling van koning Willem III, had de opvoeding van zijn zoon Henry in 's-Gravenhage aan Adri aan toevertrouwd. Reeds tegen het einde van 1699 werd hem te Harderwijk een hoogleraarschap in de fysica en metafysica voorgehouden, een speciaal voor hem gestichtte leerstoel. Adriaan aanvaardde dit ambt in septem ber 1700 met een redevoering De ïncre- mento quod Philosophia coepit hoe seculo, vrij vertaald: Over groei, over kiemkracht, waarover de filosofie begint na te denken in dit tijdsgewricht. In deze oratie toont Relandus zich een uitstekend kenner van de 'nieuwe filosofen' zoals Francis Bacon, Johannes Kepler en René Descartes. Het ging hem niet lekker af in Harderwijk en hij wilde daar weg: ‘Om dat hy zoo ontslagen wierd van het be handelen der stoffen en maecken der bewys- redenen, waer over te byster met de hevigste krakkeelen meer dan eene halve eeuwe lang de Filosoofen getwist hebben: waer toe hy noch gezint, noch gestelt was, en willende H Toen hij in Leiden woonde, werd hem een leerstoel in de wijsbegeerte en de Ooster se talen aangeboden te Lingen in Westfa len, de stad die toen behoorde tot het Huis van Oranje. Maar de toenemende ziekte en zwakheid van zijn vader hield hem in Leiden, dichtbij zijn vader in Amsterdam. Om dezelfde reden ging hij niet mee met Hans Willem Bentinck, graaf van Portland, Intussen was hij, na zes jaar in Utrecht te hebben gewoond, al vier jaar woonach tig in Leiden. Op de universiteit aldaar ontmoette hij de theologen Johannes a Marek, Friedrich Spanheim en Jacobus Trigland die hem verder onderwezen in de godgeleerdheid. Ook pikte hij gedurende twee jaar de colleges mee van de natuur kundige Wolferdus Senguerdius. 'ZM SP sp MB y IfJK i 3 jRjn JW i5 F W» [fZ 417 CZ1 3r ii y h 3 taaien in de Academie K 1 ,,JZ> <T i |Tj A D R I A A N I i i RE LAND. Hoog-Leeraar der Heylige Oudheeden en Oofterfche taaien in de Academie van Utregt. 99

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2017 | | pagina 8