Mijn naam is Martin Vredevoort, alias
Broeder Martijn, bijgenaamd Butter. Ik
was een oorlogskindje en kwam ter wereld
op 17 maart 1942, links naast de Openbare
School in De Rijp. Ik was het vierde kind
en tweede zoon van Nicolaas Vredevoort en
Anna Marie Greuter. Er zouden nog elf kin
deren volgen.
In het bedrijf van mijn vader
Na de oorlog verhuisden we naar de Kerk
straat. Toen ik de lagere school achter me
liet, ging ik eerst naar de VGLO aan de Jis-
perweg in de Beemster en daarna naar de
Landbouwschool aan de Purmerenderweg.
Bij meester Mulder duurde dat maar een
half jaar en ik moest, op mijn veertiende
jaar, noodgedwongen mijn vader gaan hel
pen in de tuin. Mijn vader en zijn broer
Toon hadden samen een tuinbouwbedrijf, met als knechten Wouter Brandhof (bijge
naamd Kontjedaarna Jack Smit en tenslotte Gerard Hoogeboom (bijgenaamd 'Take-
take'). Als knechten passeerden ook Jan Otsen en Bram Molenaar de revue. Maar knech
ten werden te duur, dus moest ik daarvoor in de plaats komen. M'n oudere broer Toon
had al een half jaar meegedaan, maar hield het ook voor gezien en ging werken bij slager
Van der Heide en later Deke in Wormerveer.
Later deed mijn jongere broer Gerard nog een jaar mee, tot hij er van baalde. Dus bleef ik
als enige knecht over, en heb dat gedaan tot mijn militaire diensttijd.
Zes uur beginnen
Het was een periode van hard werken. Buiten de zondag, alle dagen om 06.00 uur roeien
met een bootje, om 08.30 uur 'schoften' (schaften), om 12.00 uur een uurtje pauze. Om
15.00 uur deden we 'een koppie', en om 17.30 uur gingen we richting huis. Alle werk
onderbrekingen hadden plaats in het boetje, zittend op een bosje stro met koude thee,
melk of water je brood opeten. De meeste stukken land hadden vroeger voor dit doel een
boetje, maar was ook nodig voor opslag.
M n vader en ome Toon hadden eigen land. Twee bunder bij het Zuideinde van De Rijp,
genaamd 'Wagenmaker', twee bunder, zogenaamd het 'Verseland' (net verworven) bij de
Grote Delft in het Ouweland, ook wel Siberië genaamd, 'De Lange Akker', vierhonderd
roeden van de Gouw tot aan 'De Dirkjes' en vierhonderd roeden achter het Westeinde
van De Rijp. Ze teelden doorgaans pootaardappelen, rode bieten, winterwortelen, uien,
witlof, spruiten, augurken, snij-, sla- en tuinbonen. Elke teelt had zo z'n eigen verhaal.
48
M'n kont had meer zon-uren dan m'n kop