Stoopen tijdens het schoften op een berg stro.
Ik had in 1942 TBC, en was beter af wanneer ik "in de buitenlucht en onder de zon zou
werkenaldus mijn vader. Ik kon bovendien rekenen op zijn steun en van mijn broers, die
tijdens het aardappelenrooien mijn kist vooruit trokken. Dan had je soms van die geintjes
waarbij ze de rotte, stinkende moederaardappel, de zogenaamde pisser', in je knieholte
van je rooiersbroek propten. Maar met steeds aan mijn vader vragend hoe laat het was,
toonde ik niet de lust om mijn tijd op het land te verdoen.
vonden hun werk in de tuinderij. Mijn broers en hun neven konden het goed met elkaar
vinden en werkten hard, want alles moest met de hand gebeuren. Ook moest al het land
varende worden bereikt, aanvankelijk met een klein schuitje, later wat groter omdat alle
producten er ook mee moesten worden vervoerd. De Knevelaar kon je overigens ook op
de fiets bereiken.
Daar tussendoor groeide ik dus op, in Graft, waar ik mijn jeugd doorbracht. Ik was niet
zo gesteld op het tuindersleven. Als ik al mee ging naar het land wees mijn vader mij op
de verschillende vogelnesten en- soorten die wij al roeiend of kloetend, passeerden. Maar
eenmaal op het land was het genieten en mijmeren over, en moest er worden aangepakt.
lun hele
de feest
poon. Er
zoals ge-
een jaar
et elkaar
1 aan de
3er stuk.
beid was
luid', zo
)len aan
Klaaij uit
abonen,
loven en
9