Ik ben Maria Margaretha Stoop, kortweg Riet
Stoop, en ben op Graft' geboren op 27 april 1928.
Dit is mijn verhaal over de families Stoop, de tuin
ders die in het Ouweland, maar ook 'om de West'
en 'om de Zuid' hun kost verdienden.
Zwarte en witte Stoopen
Ik ben een dochter van de tuinder Cornelis (Cor)
Stoop en Agatha (Agie) Zaal. Mijn grootvader Jan
Stoop, geb. 12-8-1869, kwam uit Oude Niedorp.
In 1894 vond hij aanvankelijk werk als stalknecht
en boerenwerkman bij Piet Blokdijk, de uitbater
van het Stadhuis van Amsterdam in De Rijp, maar
later werd hij tuinder. Hij ontmoette tijdens de
kermis Grietje Rietvoort uit Graft, trouwde daar,
en kreeg er negen kinderen. De oudste zonen Piet
en Cor, mijn oom en mijn vader, werden allen
tuinder.
Ome Piet kreeg verkering met Jansje Mak uit 't
Zand en mijn vader trof Aagie Zaal uit de Beem-
ster. Zij huwden respectievelijk op 19- en 25 mei
1926. Hun huwelijken begonnen slecht, want in de nacht van 24 mei bevroor hun hele
baan aardappelen. Dat verwacht je niet meer in mei. Het verhoogde niet bepaald de feest
vreugde op de daaropvolgende huwelijksdag van mijn vader en moeder.
Een jaar daarop kregen ze ook in dezelfde nacht van 8- op 9 maart beiden een zoon. Er
zouden er nog meer volgen, want mijn ome Piet kreeg elf kinderen en wij waren zoals ge
zegd met z'n negenen, waarvan een meisje van drie maanden en een jongetje van één jaar
kwamen te overlijden. Beide gezinnen groeiden gelijk op en konden het goed met elkaar
vinden. De broers hadden kennelijk op dit kindertal gerekend want ze hadden aan de
Grafterbaan, naast elkaar, twee gelijke huizen laten bouwen, voor 2.700 gulden per stuk.
Eén voor Cor, de 'Witte Stoop', en één voor Piet, de 'Zwarte Stoop'. Het onderscheid was
gelegen in het feit dat de ene familie wit- en de andere zwart haar had.
Ik 1
wer
tijd
waa
van
too
Voorbij de Knevelaar
Interview met Riet Stoop
Vaarland
De broers huurden van de kerk aanvankelijk land 'om de West' en 'om de Zuid', zo
genaamde 'kerkakkers'. Voorbij De Knevelaar, genoemd naar de vroegere molen aan
het Oostdijkje tussen De Rijp en Schermerhorn, huurden zij land van Willem Kaaij uit
Alkmaar. De teelt bestond uit aardappelen (Bevelanders), wortelen, augurken, slabonen,
maar ook tuinbonen. De kinderen, vooral de jongens, moesten er al vroeg aan geloven en
nna
V.