Bijlage 3 OUWELANDSE WOORDENBOEK 'I*s't'v'i "i vi' firma ijp. In emen, boer in Jhr. 'erden Hun daar- armee *ad in Lin- aaF in 'olgde nd in /eker) enen. n het gracht idelen j, om Welk jonge bren- lelijke 'mnne 9 breid n van linen r zijn el ling »k uit Klaas ABC Aardappel Bewaar Centrale. Afmelken het mesten van koeien met afval van tuinbouwproducten. Agria merk van kleine, tweewielige tractor. Amorta gij waarmee aardappellof werd doodgespoten. Bak lage platte kist voor het bewaren van eigen pootgoed. Basterd augurkenmaat. Berrie draagbaar, om over onberijdbaar land, goederen naar de slootkant te brengen. Beugelen bagger met behulp van een beu gel met netje aan een lange stok. Bladrol aardappelziekte. Bloedblaar alpinopet. Boeischop geboeide schop, zie: boezem- schop. Boet schuurtje op het land om te schaften en voor opslag gereedschap. Boezemschop houten schop met opstaande rand die gebruikt werd voor het uithozen van een vlet oj praam, eerder ook bagger vanuit een modderbak over het land gooien. Bommen grote augurken. Bonken grote aardappelen. Bont aardappelziekte. Bosmanmolen kleine metalen windmolen voor onder bemaling. Bouw, de de tuin Bouwer tuinder, warmoezenier. Coloradokever ziekteverspreidend insect. Dispensatie katholieketoestemming om op een bepaalde zondag te werken. Doft of Doffie kleine bergruimte aan de voor- en achterzijde van een roeiboot, werd ook als zitplaats gebruikt. Doordraaien wanneer tuinbouwgewassen niet de bodemprijs op de veiling haalden en weer teruggingen naar de telers. Driewielderkar houten kiepwagen met twee grote wielen en een klein zwenkwiel voor, getrokken door één oj twee paarden. Eggen het rul maken gespitte of geploegde grond. Flap ineengestrengelde massa van draad wieren en waterplanten, wat varen hinderde. Flook ondiep flauw aflopend. Galgen bretels. Graafie kleine platte schop met korte steel die o.a. gebruikt werd bij het aardappelen rooien. Greep drie ofviertandige schop met lange steel. Greepie drie of viertandige schop met korte steel. Grippel/grippelen greppel/greppels ma ken en onderhouden. Groep mestgoot achter stalkoeien. Grof augurkenmaat. Grunder kleine tweewielige tractor. Gurken augurken. Gurkenblikkies weerlicht na onweer waarvan werd beweerd dat augurken er op slag een stuk groter van werden. Heinen het uit de sloot halen van opschie tende waterplanten met een heinhaak. Heinhaak drie-/viertandige haak aan een lange houten steel. Holder merk van kleinetweewielige tractor. Hut, de aar dappelbe waar centrale, bewaar plaats van aardappelen in boxen, waaruit ze ook gesorteerd werden. Hutten klompen. Kassen glazen warenhuizen. Keurmeester persoon die aardappels con troleert op ziekten. Klassen categorische indeling van poot- aardappelen in S, SE, A, B en C. De prijzen werden lager van S naar A. Kloet/kloeten vaarboom/het voortduwen bomenvan een schuit. Klompenbandje kramband om een ka potte klomp te herstellen. Klompenslof leren slof die in de klomp gedragen werd. Klucht of klugt helling naar b. v. een brug of dijk. Kop-end dwarsgelegen einde van akker. Kraakpols gezwollen pols na overbelasting. Krat hogekubusachtige kist.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2016 | | pagina 167