Ilillll
Interview met Piet Roelofsen (Aardebei)
De nu 77-jarige Piet Roelofsen is een van de
laatste tuinders uit Graft. Hij heeft zijn land
in de westelijke Eilandspolder. Een bijzondere
man, wars van regels en overheidsvoorschrif
ten, en vooral vol humor. Het interview vindt
plaats in zijn gezellige, tot grote koek-en-zo-
pie-hut, verbouwde schuur, onderdeel van de
voormalige OAB. Er brandt een houtkacheltje
en de koffie staat klaar. De ramen bieden een
prachtig uitzicht op de tuindersvlet, het water
(de Meersloot) en de polder waarin Piet zijn
hele tuindersleven heeft gewerkt. In die om
geving komen de herinneringen en verhalen al
snel tot leven. En verhalen heeft Piet Aardebei
genoeg...
inne
Piet: Mijn grootvader kwam uit Andijk. Samen met vier broers kwamen ze lopend naar hier
om grond te zoeken voor een tuinderij. Hier was nog grond genoeg en mijn grootvader kocht
land "om de West". Dat was achteraf het slechtste deel van de Eilandspolder om een tuinderij
te beginnenmaar ja, ook het goedkoopste en dat was natuurlijk belangrijk. Maar goed, mijn
grootvader bleef hier, mijn vader werd ook tuinder en ik dus ook. Zo ging dat vroeger. Ik wilde
niet naar de tuinbouwschool, dus dat werd, na de lagere school, gelijk met vader mee de tuinde
rij in. We hadden vaarland. Sommige landjes lagen onder Driehuizen, aan de andere kant van
de Lei. Als je dat water alle dagen over moet varen, is dat een heel eind, maar je wist niet beter.
Er waren meer tuinders uit Graft die daar een akkertje hadden, zoals de Verdonken. We teelden
aardappels op een landje achter de Driehuizer molen. Op een middag werd het slecht weer, ik
zag die zwarte lucht al aankomen en roeide zo snel mogelijk de Lei over. Nou kregen we net
die middag bezoek van keurmeesters, die kwamen de aardappelen op het land keuren. Die lui
kwamen ook met een roeibootje en hadden helemaal niet door dat het weer was omgeslagen.
Toen ze midden op de Lei waren sloeg hun bootje om. Het liep allemaal goed af ze verzopen
niet. Maar als tuinder leerde je wel dat je altijd op de lucht moest letten, dan wist je wanneer
het fout ging, maar die lui die kwamen inspecteren hadden daar geen gevoel voor.
Je werd als jongeman sterk van al dat werk, en ik had ook echte tuindershanden, die zijn groot
en sterk, en natuurlijk ook vaak met prut onder de nagels. Dat vond niet iedereen mooi. Ik
zocht een keer verkering met een meisje, het was een leuk ding en ik zag het wel zitten. Toen
ik haar vroeg of ze een shaggie voor me wilde draaien keek ze eens naar mijn handen. Nou,
de verkering was uit voor het echt aan was. Maar goed, meiden genoeg en ik hield wel van
uitgaan. Ik trouwde, kreeg een gezin, maar geen zoons. Ik heb dus geen opvolger, er zou nu
trouwens helemaal geen droog brood meer te verdienen zijn in de tuinderij. Er zijn alleen nog
Tuinder in Ganzenland