Tiet Gemeentebestuur ran DE RIJP zoude genegen
zijn om, te beginnen met October 1866, de STRAAT-
VERLICHTING door gas aautebestedenindien er
ondernemers mogten zyn die genegen waren, dit op
redelijke voorwaarden te effectueren.
De aandacht van belanghebbenden wordt dus hierop
gevestigd.
Rijp, den 28sten Februarij 1866.
De Burgemeester,
F. H. VAN BOMMEL. I
niet 1,2,3 Klaar was, met als gevolg dat stra
ten veranderden in modderpoelen. Erger
nis vooral bij de Rijper dames, want de rok
tot op de grond bepaalde nog het mode
beeld. Ook moest er een enorme gashou
ders gebouwd worden (en later nog een).
De meeste (letterlijke) 'voeten in de aarde'
had het echter pas 120 jaar later, toen de
grond waarop de fabriek gestaan had
zwaar vervuild bleek te zijn en metersdiep
moest worden afgegraven.
Toch was het toentertijd een ware revolu
tie. Waren andere dorpen in de omgeving
nog aan het klungelen met petroleum
lampjes, in De Rijp brandde de lantaarns
op gas. Voor de buitenwereld zag het er al
lemaal mooi uit, maar het was in werkelijk
heid verre van Hosanna. Er kon technisch
veel mis gaan (en dat ging het ook), en het
ondergrondse buizenstelsel was soms zo
lek als een mandje. Dit kwam vooral aan
het licht bij regenachtig weer, dan kon
men soms 'de straat zien borrelen'.
In sommige gemeenten (onduidelijk is of
dit ook voor De Rijp gold) stonden de lan
taarn in serie geschakeld, net zoals de ver
lichting van een kerstboom; deed er één
het niet, dan deden ze het allemaal niet.
In ieder geval ging men er qua bewerkelijk
heid niet op vooruit, en goed beschouwd
was het een herhaling van zetten van toen
men nog olielampen gebruikte: de lan
taarnopsteker stak alle lantaarns aan, en
tegen middernacht deed hij ze, gewapend
met een blaaspijpje, ook weer uit. Want ja,
's nachts sliep iedereen, toch..? Ook las ik
ergens dat' bij lichte maan', en in de maan
den mei, juni en juli de lantaarnopsteker
"Tl
Opregte Haarlemsche Courant
van 2 februari 1866
thuis kon blijven. Later werd het wel
eter, toen Rijper Gerrit Rot iets uitvond
aarmee de lantaarns automatisch aan-
n uitgingen, en ook de ontwikkeling van
e staande gaskous,(de gloeiende spij
lkers) die beter was dan de hangende. Alle
uitvindingen ten spijt, het bleef een zaak
van veel onderhoud.
Een tweede punt was het contract met de
gasfabriek: dit hield in dat een jaarlijkse
quotum van 59.000 branduren niet over
schreden mocht worden. Snel gerekend is
dat op jaarbasis (omgerekend per nacht,
per lantaarn) maar een dikke drie brand
uren. Pas in 1910 werd dit, na een verzoek
aan de Maatschappij tot bevordering van
de Nijverheid, opgetrokken naar 70.00 uur.
Toch was veiligheid ook een punt, en er
werden aan gevaarlijke kruisingen zgn.
'nachtbranders' toegewezen. Maar niet te
veel. In 1932 ging het om een 'vermeerde
ring van eenige lampenverspreid over het
hele dorp. Pas in 1955 werden, na veel soe
batten in de gemeenteraad, twaalf extra
nachtbranders geïnstalleerd.
Dezelfde zuinigheid leidde ertoe dat de
lantaarnpalen zelf nogal dun gezaaid wa
ren; in het hele dorp stonden er een dikke
vijftig. Bovendien gaven ze ook nog eens
weinig licht. Mijn vader reed in 1958 eens
's ochtends heel vroeg met zijn brommer
over de Tilbrug richting Graft. Net na de
brug stond een veewagen met de klep
naar beneden, om koeien in te laden. Hier
door waren de achterlichten niet te zien.
Dit, én de magere lichtopbrengst van de
gaslamp bij de brug, maakten dat hij en
zijn brommer eindigden in de veewagen
tegen het achterschot.
In de Rechtestraat en op de Tuingracht
hingen lantaarns veelal aan de gevels van
huizen. Om nog een beetje van het licht te
profiteren, niet te hoog, met als gevolg dat
ze er regelmatig afgereden werden door
21