Art ike Courc In november 2014, op een donkere, regenachtige avond, viel in Graft de elektriciteit uit. Dat De Rijp en Graft al ruim veertig jaar één zijn, geldt kennelijk niet voor het elektriciteitsnet, want die storing begon precies op de grens. Jan Prins keek nog tv, maar Joop Visser, vijftig meter verder, moest zich behelpen met waxinelichtjes. Graft was één donker gat, en pas in zulke situaties valt ook het gemis van straatverlichting op. Dit artikel gaat over die straat verlichting en de geschiedenis daarvan. Olielampen Vroege vormen van straatverlichting Eind 1600 kwam de Amsterdamse schil der/uitvinder Jan van der Heijden met een lantaarn die brandde op olie. Het maakte dat de toen wijd verbreide kaars- makersgilden aan de bedelstaf raakten, want de olielamp was goedkoper en gaf ook nog eens meer licht. Verdere innova ties leidden tot de eerste heuse lantaarn paal. De gemeente Amsterdam bestelde ze bij hem, en omdat dit navolging vond in andere steden, was een modernere voorloper van onze huidige straatverlich ting geboren. Ondanks dat de olielantaarns een grote stap voorwaarts waren, bleef het na tuurlijk een beetje behelpen. Lampen moesten bijgevuld worden, lontjes ge controleerd en door het walmen moest het glas regelmatig schoongemaakt worden. Het had tot gevolg dat er een hele nieuwe beroepsgroep ontstond: de lantaarnopsteker. Vooral in het begin een naar, slecht betaald, baantje waarbij veel van de werknemer werd verwacht, terwijl deze er maar weinig voor terugkreeg. Daar kwam bij dat ze ook nog eens ge bonden waren aan een strak tijdschema. De lantaarns mochten niet te vroeg bran den (want dat kostte geld), maar ook niet te laat, want dan zat de burgerij in het donker. Trap op, trap af, en vaak 's avonds veel lantaarns weer doven, want waarom een lantaarn laten branden terwijl ieder- Straatverlichting zoals wij dat kennen, is niet bepaald van alle tijden. Eeuwenlang heeft men zich weten te behelpen met fakkels, kaarsen en primitieve olielampen. In sommige steden was er al iets wat op straatverlichting leek. Amsterdam bij voorbeeld kende een heel vroege vorm van straatverlichting, getuige de al in 1544 opgehangen kaarslantaarns die stukjes centrum verlichtte. Soms ging dit van ge meentewege, maar ook particulieren de den hier - meestal niet vrijwillig - aan mee. Er waren gemeenten met een verordening dat er om de x-aantal huizen - op kosten van de bewoner - verplicht een lantaarn moest hangen. Hier werd massaal de hand mee gelicht, en omdat afdwingen niet zo makkelijk was, werd er al gauw (waar ken nen we dit van?) belasting voor geheven. Het zogeheten 'lantaamgeld', waarmee openbare straatverlichting eigenlijk een feit was. In De Rijp waren veel huizen uitgevoerd met een haak aan de deurpost, een zgn. lantaarndrager. Bij brand was men ver plicht hier een brandende lantaarn aan te hangen zodat de bluswerkzaamheden (of de route naar de brand) verlicht was. Dit gaat al heel ver terug; oude transporten van panden worden vaak besloten met het regeltje: 'bij dit huis hoort een brandlan- taarn en een lederen emmer'. w®i!ÉSS imÊÊÊÊÈ mtsmsk Onderbelicht: Openbare straatverlichting op het Schermereiland waarnam

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2015 | | pagina 20