waarin het vuur werd gestookt. De ketel
werd altijd ingemetseld, en in het metsel
werk werden dan extra gangen gespaard
waardoor de rookgassen nog een aantal
malen extra langs de ketel konden strijken.
De warmteafgifte van de rookgassen aan
het water kon daardoor optimaal zijn. In
oktober 1873 vond vanaf Amsterdam het
transport over water plaats van de stoom
ketel, waarvan rekening werd opgemaakt
en op de voorgaande pagina is afgedrukt.
In 1876 meenden de ingelanden van het
Kamerhop zich te moeten afscheiden van
de rest van de Starnmeer vanwege de
hoge polderlasten. Deze werden veroor
zaakt door de stichting van het nieuwe
stoomgemaal, waaraan het Kamerhop
niets leek te hebben. De bemaling van het
Kamerhop draaide separaat van de Starn
meer, terwijl toch de polderlasten met
4,75 per morgen waren verhoogd. Daar
mee kwamen ze op 16,00, voorwaar een
fikse verhoging. Vreemd genoeg wezen de
berekeningen van het polderbestuur uit
dat in geval van afscheiding de polderlas
ten nog veel hoger zouden worden, waar
na men hier dus vanaf zag.
Het gemaal als schip van bijleg
eerder indien er zich mankementen voor
deden. De controle was geen kleinigheid,
omdat de stoomketel ommetselt was. Nog
moeilijker was het bij de controle welke
om de twintig jaar plaatsvond. Dan moest
al het metselwerk worden afgebroken en
na goedkeuring van de ketel weer worden
opgebouwd.
In mei 1881 veroorzaakte een defecte poe-
lie het aflopen van een riem, waarna het
drijfwerk vastliep. Weer een aanleiding
voor het Stoomwezen om een controle
uit te voeren. De bemetseling werd door
aannemer R.K. Koppen uit West-Graftdijk
gesloopt en zijn metselaar Maarten Vre-
devoort bracht voor twintig cent per uur
weer een nieuwe ovenbemetseling aan.
Landré Glinderman uit Amsterdam lever
den een nieuwe riem en poelie, waarna het
gemaal weer kon worden opgestart.
De ketel werd gevoed met steenkool.
Dit lag opgeslagen in een naastgelegen
schuur. Later is een deel van de schuur
in gebruik genomen als werkplaats, en
werd er een kolenbunker gemaakt tegen
de westkant van het gemaal, zodat intern
minder met de steenkool gekruid hoefde
te worden. De kolen werden per dekschuit
aangevoerd. Per keer 200 ton, wat met
kruiwagens moest worden gelost!
De controle van de in
stallaties was in handen
van het Stoomwezen 3e
district (Ministerie van
Waterstaat, Handel en Nij
verheid). Zij constateerde
in juli 1878 dat de stoom
ketel, de stoomruimte en
de schoorsteen slecht wa
ren schoongemaakt. Zo'n
controle vond, vanwege
de weinige draaiuren,
plaats om de vijf jaar, of
Werkplaats annex kolenbunker
-
m