Tegen het einde van de achttiende eeuw kwam meer inzicht in het belang van hygiëne en was
het Napoleon die in 1804 de kerkbegrafenissen verbood. De zogenaamde Code Civil werd als
eerste in Frankrijk van kracht, maar met de Franse expansiedrift werd ook in Nederland het be
graven in de kerk officieel verboden.
Toch bleek dit oude gebruik sterk geworteld in de Nederlandse cultuur; toen Napoleon in 1813
weggebonjourd was, ging men er weer vrolijk mee verder. Pas in 1829 vaardigde koning Wil
lem I enkele decreten uit inzake het begraven. Een daarvan was dat nieuwe begraafplaatsen
voortaan buiten de bebouwde kom moesten worden aangelegd. Nog niet wetende dat deze
bepaling door de snelle verstedelijking weldra achterhaald zou raken.
Ook was het kerkbegraven voortaan taboe, maar dat regels er zijn er om uitzonderingen op
te maken, bleek maar weer eens toen de Rijper reder en filantroop Jan Boon in 1847 overleed.
Hij en zijn vrouw werden als laatsten in de Grote Kerk van De Rijp begraven.
Met invoering van de begrafeniswet in 1869 was het echt over, en gold er alleen nog een uit
zondering voor diegene die een eigen grafkelder bezaten, zoals de Oranjes.
Toen de Grafter kerk in 1952 werd gesloopt, was het enige wat overbleef een vloer met ruim
150 zerken. Blootgesteld aan de elementen zou het slechts een kwestie van tijd zijn geweest
voordat deze het zelfde lot zouden ondergaan als het godshuis dat er eeuwenlang
overheen stond. Goed beschouwd hebben ze het nog lang uitgehouden,
want in 2002 werd er pas echt actie ondernomen en werd er een
stichting in het leven geroepen die ijverde voor be
houd en restauratie van de vloer.
De foto hieronder toont nog de
oude situatie.