ging bijna alle scheepvaart nog zeilend of
met paardentractie. In Schot's jeugd was de
tijd van de grootste categorie schepen al wel
voorbij, want hij noemt meer bescheiden
aantallen: tot twaalf paarden om grote zeil
schepen te trekken, kleinere schepen kon
den het met minder af.
Lang niet alle zeeschepen naar Amsterdam
verkozen het Groot Noordhollands Kanaal
boven de Zuiderzee. Misschien had men
de drukte op het kanaal eerst eens aan wil
len zien en was er daarom in de eerste jaren
de noordzijde een jaagpad wilde aanleggen.
Dat had - ook letterlijk - heel wat voeten in
de aarde want vanaf molen De Drie Gebroe
ders moest door het water van de Vuile Graft
en achter langs de bebouwing van de West-
Graftdijker Zuiderstraat een plempdijk wor
den aangelegd. Daarin moesten twee brug
gen komen, uiteindelijk werden het er zelfs
drie. Om een doorlopend jaagpad tegenover
Spijkerboor te krijgen, moest er - direct langs
het kanaal - een brug annex jaagpad komen
tussen de polders Kamerhop en Beemster.
Afb. 4. Het jaagpad aan de noordzijde van het Noordhollands Kanaal richting West-Graftdijk. De
fotograaf stond op de Molenbrug. Het hek hoort nog bij die brug.
- althans tussen West-Graftdijk en Purmer-
end - maar aan één kant, de zuidkant, van
het kanaal een jaagpad. Dat zal met elkaar
tegemoet komende schepen voor de ja
gers elke keer een heel gedoe zijn geweest.
Geen wonder dat men al spoedig ook aan
In de herfst van 1836 plaatste het ministerie
van Binnenlandse Zaken een oproep in de
Staatscourant om op die werkzaamheden in
te tekenen.7
Een gevolg van de aanleg van het jaagpad
10