Hein dreigend op me af en schreeuwde:
'moordenaar, moordenaar', nou ik was rap
vertrokken.
Zwemmen bij het vlotje, dat was de plek
waar iedere Rijper jongen leerde zwem
men. De zomer van 1947 kende een lange,
warme periode. Op zaterdag zwommen
we 's morgens, 's middags en 's avonds. Dan
met het weibootje van de melkfabriek naar
Spijkerboor. We klommen aan boord in de
Beemsterringvaart, Maar dat bootje ging zo
snel, dat als je niet oppaste, je zwembroek
(een oude gebreide onderbroek) zo van je
kont af gleed. Terug van Spijkerboor, land
over zand naar het vlotje. Kees Groot boerde
op de kalkovens en maaide met de zeis het
Buizendijkje. Maar wij liepen met zijn allen
het gras plat te trappen. Dan kwam hij op
de fiets achter ons aan, en moest je zorgen
dat je kleren in veiligheid waren. Want hij
had een hooivork mee en prikte alle kleren
die hij zag met een grote zwaai, zo de haven
in. Op een dag was ik met mijn zus Miep bij
het vlotje aan het spelen. Mijn klomp dreef
af richting Beemsterdijk, wat nu? Ik in mijn
nakie achter de klomp aanzwemmen, want
met een natte onderbroek thuiskomen was
helemaal geen optie. Maar op de Beemster
dijk liep de oude Rijswijk, de vader van Vok.
Hij liep regelrecht naar mijn vader en deed
zijn relaas. Nou, dat heb ik geweten, want
naakt in het bijzijn van mijn zus, dat was een
grote schande! Voor straf mocht ik 's avonds
de deur niet meer uit, en zonder eten naar
bed, maar moeder Anne bracht later toch
nog een broodje.
Vlotten bouwen met mijn vrienden, Jos Put,
Jan Deckwitz en Jan Wessels. Zijn vader was
politieman en ze woonden toen achter het
weeshuis aan deTuingracht. Daar bouwden
wij een vlot van hout en we peddelden op
de haven. Maar's middags, na het eten, was
het hout volgezogen met water en hield het
geen vier jongens meer. Daar dreef je dan,
midden op de haven, en een strijd wie er het
eerste afging; weer een nat pak.
Op het grote erf bij ons achterom had ik al
tijd veel dieren, kippen en hanen, die kocht
ik dan op de markt in Purmerend als een-
dagskuikens. Met Pinkster drie kocht ik een
bokje om het gras te maaien.
Ook bracht ik vaak paarden weg voor Dries
Bruntink, de hoefsmid. Dan zette hij mij op
zo'n knol en zei: 'deze moet naar de kruising
Jisperweg/Zuiderweg'. En dan lopend terug.
Als ik geluk had kon ik liftend achter op de
fiets. Ook moest ik een keer een paardje
wegbrengen naar Bobeldijk. Dat was een
halfbloed, die geweldig hard kon draven.
Halfweg richting Schermerhorn, keek ik
eens achterom en zag die hele boer niet
meer. Bleek dat hij ons niet bij kon houden
op z'n fiets. Ik vroeg waar Bobeldijk lag, en
dat bleek in de buurt van Hoorn te liggen.
Ik ben bij Schermerhorn maar afgestapt en
lopend teruggegaan.
Na de lagere school naar Purmerend, naar de
ULO. In de winter 1952-1953 op de oude fiets
van mijn moeder, met een gladde weg geval
len. De crank verbogen en wekenlang met
een tik tegen het kettingscherm gereden.
Op het eerste overgangsrapport stond:'Sjef
kan veel beter, maar wil niet'. Einde studen
tentijd. 'Ga jij maar werken bij de Siekman-
nen', zei mijn vader. De gebroeders Siekman
hadden een boerenbedrijfje, een paar deu
ren verderop. Ze hadden achttien koeien,
twintig schapen en circa tweehonderd kip
pen en ook nog eens een schoenmakerij.
Ik werkte daar van s 'morgens 05.00 uur tot
18.30 uur. Je was er nooit klaar.
Het oude brood van bakker Niek van Voorst
ging naarde kippen.'sMiddags voor wegin
gen melken kreeg ik nog een stuk brood om
op te eten. Dat was een (oudbakken), half
52