ken en het is geen geheim dat hij bezig
is stokdoof te worden. Hij blijft wel in het
bestuur zodat de vereniging gebruik kan
blijven maken van zijn uitgebreide kennis.
In deze vergadering komen verder ook
grote veranderingen aan de orde die er op
vergunningengebied aan zitten te komen,.
Besloten wordt met een delegatie van drie
man te gaan praten met de gemeenteraad
en officieel te vragen of De Hengelaar het
Rijper viswater kan pachten. Pas in mei
1953 komt hierover meer duidelijkheid.
Met de beroepsvissers wordt een overeen
komst gesloten voor een periode van drie
jaar. Dit heeft betrekking op vergunningen
en het uitgeven daarvan door de visclub.
Alle leden komen in aanmerking om een
snoekvergunning van drie gulden en een
gewone vergunning van één gulden te ko
pen. Verder mag De Hengelaar honderd
vijftig dagvergunningen verkopen om te
snoeken (a 50 cent) en nog eens driehon
derd gewone dagvergunningen (a 25 cent)
aan vissers van 'buiten' De Rijp. De club
moet echter wel een vergoeding van Fl.
200,- per jaar aan de beroepsvissers beta
len en ook nog eens jaarlijks vijfenzeventig
gulden voor pootvis.
Voorzitter Schouten kan zich maar moeilijk
verenigen met deze nieuwe regeling, vol
gens hem 'bindt dit de club met handen en
voeten aan de beroepsvissers'. Hij zag graag
dat het visrecht van het Rijper water weer
aan de oorspronkelijke eigenaar, De Henge
laar, wordt teruggegeven, zoals dat vroeger
altijd geweest was. Waarnemend voorzitter
Obee zegt: 'wetten en regels veranderen nu
eenmaal en een half ei beter is dan een lege
dop'.
Hij stelt dan ook voor deze overeenkomst
goed te keuren. De leden stemmen vóór en
de ex-voorzitter doet dat ook, maar onder
protest.
In de vergadering van 1 augustus 1953 blijkt,
ondanks de eerdere toezeggingen, dat er te
weinig snoekvergunningen voor de leden
zijn, en dat zorgt voor veel onrust en discus
sie. Blijft de aanvraag hoger dan het aantal
beschikbare vergunningen, dan moet er
maar geloot worden, zo wordt gesteld. Het
zal u niet verbazen dat men voor deze'oplos-
sing'de handen niet op elkaar kreeg.
Hoewel de bovengenoemde overeen
komst plaatsvond in 1953, kom ik vreemd
genoeg pas in 1957 voor het eerst deze post
'Pacht aan beroepsvissers' Fl. 200, - tegen en
dat geldt ook voor de post van vijfenzeventig
gulden voor pootvis. Op een of andere ma
nier heeft men in de vier voorgaande jaren
de inkomsten en uitgaven van de vergun
ningen en pachtkosten buiten het kasboek
gelaten. Een oud gezegde gaat hier dan ook
opi'het is duisterte lezen in andermans boe
ken'.
1955. In juni komt de voorzitter met het
voorstel om de oudste jongens van de
jeugdafdeling bij wedstrijden te laten con
troleren en te schrijven. Dit voorstel wordt
met vreugde aanvaard. Ondergetekende
heeft aan den lijve ondervonden dat jeug
dige controleurs het niet gemakkelijk had
den. Het volgende voorbeeld bewijst dat:
Op een dag visten we aan de ringvaart en
had ik, als jeugdcontroleur, barbier Visser
in mijn groep. Deze riep mij en gaf aan een
baars te hebben gevangen. Ik kwam kijken,
maar zag geen - voor een baars kenmerken
de - zwarte strepen en vertrouwde het niet.
'Ik wil die vis goed zien', zei ik, en toen hij
hem na veel mopperen aan me gaf, zag ik
dat het geen baars was, maar een Pos. Deze
Pos, ook wel schele Pos genoemd, is wel
iswaar familie van de baars, maar viel niet
in de categorie 'te vangen vissen', en telde
dus niet. De barbier kwaad, maar ik had
gelijk en tijdens de prijsuitreiking kreeg ik
toch, heel sportief, een glas cola van hem.
Een andere truc was om dode baarsjes die
172