korenmeter en deurwaarder. De uitgebrei
de controleursverslagen zijn met gevoel
voor drama geschreven (zie inzet). Van de
tweede overtreding is het vonnis bekend:
de Alkmaarse schepenbank oordeelde dat
het optreden van Jan Corneliszn en zijn
frauduleuze handelingen ingingen tegen
de ordonnantie van 't gemaal, die van 't
klein zegel en het generaal plakkaat. Hij
werd veroordeeld tot een boete van 250
gulden en betaling van de proceskosten.
Voor Jan Corneliszn, die blijkbaar toch
al niet in staat was om zijn molen winstge
vend te laten draaien, was dit vonnis het
begin van het einde. Hij had zich in 1728 al
voor f i.ooo in de schulden gestoken om
zijn zuster uit te kopen. Begin 1743 pro
beerde hij nog het ene gat met het andere
te dichten door een lening van f 400 af te
sluiten. In juli 1745 werd hij door Cornelis
Braak uit De Rijp voor schout en schepe
nen van Zuidschermer gedaagd omdat hij
niet aan zijn hypothecaire verplichtingen
voldeed. Daar bekende hij schuld. Om exe
cutiekosten te vermijden werd besloten
om zijn goederen 'bij verkopinge tot geld te
maken'. Op 14 augustus 1745 werd de mo
len 'met desselfs huysinge, roeijschuyt, lantd-
je en boogaard alles in ene koop voor 3000
guldenbijpubligue veylinge' verkocht. Jan
Corneliszn verruilde de molenaarswoning
voor een voor f 45 gekocht huisje. Met
deze overgang kwam er na 128 jaar een
einde aan het familiebezit.
Eerste bezoek van de impostmeester - In het voorjaar van 1742 stuurt de impost-
meester vanuit Alkmaar drie mannen naar Zuidschermer: zijn gevolmachtigde
De Smet, deurwaarder Van den Bos en korenmeter Elinga. Zij gaan de voorraad
van de plaatselijke korenmolenaar controleren en zien of daar netjes belasting
over is betaald, 's Middags komt het drietal, lopend over de dijk van de Noord-
eindermeer, bij de molen van Jan Corneliszn. De molen draait en maalt. De
molenaar, die in de deur van zijn molen staat, doet net of hij hen niet ziet. Zij
roepen hem, maar in plaats van hen met zijn schuitje naar de molen over te
zetten, gaat hij z'n molen in. Zij zien een paar druk pratende mannen 'lopende
de trappen van de molen dan eens op en dan weder aff. Eindelijk staat de molen
stil. Twee mannen komen uit de molen 'draegende yder een sak ...en bragten
dezelve in een schuytje, 't welke aan de molenwerff lag en waarin nog verschey-
de andere sacken waaren'. Even later zien ze een vrouw uit het molenaarshuis
komen en haastig de molen inlopen. Na een poosje komt zij weer naar buiten
en vraagt het wachtende drietal: "wilt gij alhier wesen, dan zal ik u overhaelen".
Intussen gaan de twee mannen in het bootje er vandoor. De Smet roept hen
nog maar daar trekken zij zich niets van aan. De deurwaarder trekt zijn deur
waardersteken, maar ook dat maakt geen indruk. Intussen roept Jan Corneliszn
de mannen toe "vaart gij maar voort". Iets later staat het drietal dan eindelijk
op het molenerf. Zij vragen de molenaar naar die twee wegvarende mannen,
maar hij zegt hen niet te kennen en houdt verder z'n mond. Snel wordt de
voorraad genoteerd: twee zakken tarwemeel voor de weduwe Kollis. Dan volgt
het drietal het bootje tot voorbij Noordeinde maar raakt het daar kwijt. De zaak
wordt voorgelegd aan Gecommitteerde Raden; het vonnis hebben we nog niet
kunnen vinden.
127