Toch kunnen we uit verspreide gegevens
wel een indruk krijgen van de werkzaam
heden van de korenmolenaars op het
Schermereiland. We hebben ons daarbij
gericht op drie voor de hand liggende ac
tiviteiten naast -uiteraard- het malen zelf:
het vervoer van graan en meel tussen mo
len en klant, het zeven van het meel en
het handelen in graan en graanproducten.
Eerst het vervoer. Waar dit door de plaat
selijke of gewestelijke overheid was gere
geld, diende doorgaans de molenaar of
zijn knecht met paard-en-wagen of hand
kar het graan bij de bakkers op te halen
en het gemalene terug te brengen. Op het
Schermereiland blijkt het vervoer vrijwel
uitsluitend over het water te zijn gegaan
waarbij het steeds de klanten waren, die
zelf hun graan brachten en het meel op
haalden. Dat blijkt al bij de aanvragen voor
het mogen plaatsen van een nieuwe ko
renmolen (De Zeug) waarbij een van de ar
gumenten was dat de ingezetenen steeds
zo ver moesten varen om bij een korenmo
len te komen.
Het zeven of builen -van meel tot bloem-
blijkt tot en met de eerste helft van de ne
gentiende eeuw niet een zaak van de mo
lenaar maar van de bakker te zijn geweest.
De bakker deed daartoe het meel in een
zak van losgeweven zijde of katoen (de
buil), die in een builkist hing. Door de zak
met een (buiten de kist uitstekende) stok
heftig te schudden, viel de bloem eruit ter
wijl de zemelen achterbleven. Een tijdro
vend werk, waardoor wittebrood voor veel
mensen een onbetaalbare luxe werd. Ver
doorgevoerde regelgeving verbood de ko
renmolenaar het zeven en blokkeerde zo
de mechanisering van een proces dat een
voudig in een molen was in te passen. Bij
verkoop of vererving van korenmolens op
het Schermereiland zagen wij nimmer een
zeef of buil in de acte vermeld. Pas in de ne
gentiende eeuw verscheen de mechanisch
aangedreven buil (een ronddraaiende, met
zijdegaas bespannen koker) waarbij het
builen zich van de bakkerij naar de koren
molen en de meelfabriek verplaatste.
Bij de handel in graan en meel lijken
korenmolenaars van het Schermereiland
geen rol van betekeniste hebben gespeeld.
Archiefstukken geven daarvoor tenminste
geen enkele aanwijzing. Integendeel: in
de paar acten die hier iets over zeggen
was het de bakker en niet de molenaar die
graan in voorraad hield en graan kocht bij
een korenkoper in De Rijp. Dat korenmo
lenaars in dit gebied niet actief waren als
graan- en meelhandelaars, zal -in ieder ge
val in de zeventiende eeuw- niet gelegen
hebben aan een verbod van de overheid.
Vergelijken we de ordonnanties over de
belasting op het korenmalen (de impost
op het gemaal) van 1583,1679 en 1791, dan
spreekt die van 1583 zich niet over het on
derwerp uit terwijl die van 1679 expliciet
toestaat dat een korenmolenaar tarwe en
rogge verkoopt. Pas in de ordonnantie van
1791 komen we een verbod tegen: mole
naars mogen wel schepkoren (maalloon
in natura) maar geen meel verkopen, ook
niet als het om veevoer gaat.
Keuren mogen dan geen speciale artike
len voor de korenmolenaar hebben gehad,
er was wel aandacht voor diens belangrijk
ste afnemer, de bakker. In de keuren voor
het baljuwschap van de Nijenburg van 1597
was al een bepaling over het minimum ge
wicht van het brood opgenomen. Latere
dorpskeuren omvatten ook artikelen over
de broodprijs en over bouw en onderhoud
van bakkersovens.
Strenge zeden en kindersterfte
Archiefstukken laten ons ook andere as
pecten zien van het leven van korenmole
naars van De Dolfijn. In de herfst van 1775
124