Zuidschermer, Rijk Schaijk en Jean Nau (of De Neau), zijn zelf schepen geweest, bei den aan het eind van de achttiende eeuw. Schaijk was daarnaast ouderling; Jean Nau werd in de jaren 1791-1803 diverse malen tot diaken gekozen. In de negentiende eeuw brachten koren molenaars Hendrik van Essen en Jan Nat van De Dolfijn het niet verder dan armen- voogd. Jan Nat werd in 1861 weliswaar be noemd tot gemeenteontvanger, maar dat lijkt meer uit armoe geboren: een bijbaan omdat de molen niet genoeg opbracht. De conclusie kan dan ook zijn dat lang niet alle korenmolenaars van Zuidschermer tot de bestuurlijke elite van hun banne hoor den. Maar hoe was het met hun economi sche status gesteld Laten we daarvoor eerst eens kijken naar Reijer Maertenszn en Alijt Cornelis. Wat direct al opvalt bij de belasting op on roerend goed (de verponding) van 1655 en volgende jaren is de hoge aanslag voor de korenmolen -f 15 per jaar- in vergelijking met die van woonhuizen. Voor een huis betaalde men meestal maar een paar gul den verponding, een bedrag van drie tot vijf gulden komt slechts sporadisch voor. Het huis van Alijt Cornelis werd aangesla gen voor f 1:12:8. Dit geeft al direct aan dat een korenmolen in die dagen een kapitaal bezit was. Vergelijken we dat met andere typen molens van het Schermereiland, dan blijken de hoogste verpondingsaanslagen voor te komen bij koren- en houtzaagmo lens. Die waren doorgaans dus aanzienlijk meer waard dan bijvoorbeeld hennep kloppers om van de bescheiden mosterd en schelpzandmolens maar te zwijgen. Kort voor zijn overlijden was de man van Alijt, molenaar Reijer Maertenszn, nog voor de duizendste penning aangeslagen op basis van een bedrag van f 4.000. Ter vergelijking: een gezin met twee kinde ren werd geacht van f300 per jaar rond te kunnen komen. De conclusie is duidelijk: al was Reijer Maertenszn dan niet puissant rijk, hij behoorde toch zeker tot de welge- stelden van zijn banne. Maar hoeveel was zijn molen eigenlijk waard De waarde van een korenmolen De waarde van een molen werd vaak in een acte opgenomen als de molen werd verkocht of-na het overlijden van de eige naar- als de nabestaanden voor de boedel scheiding naar de notaris gingen. De waar de van de korenmolen van Zuidschermer bleef tussen 1655 en 1728 redelijk constant: tussen f 4.000 en f 5.000. Er was wel een incidentele uitschieter naar beneden maar toen ging het om een onderlinge verreke ning tussen erfgenamen. Daarna zakte de verkoopprijs van de molen gestaag weg tot f 1.000 in 1808. Die waardevermindering is nog ernstiger als we bedenken dat tus sen 1728 en 1808 -met name in het laatste kwart van de achttiende eeuw- de kosten van elementaire levensmiddelen als rog gebrood, boter, kaas en melk opvallend stegen. Vergelijking van de korenmolen van Zuidschermer met andere korenmolens van het Schermereiland geeft aan dat De Dolfijn en z'n voorganger tot de wat min der dure korenmolens behoorden. Zo was de hoogste prijs ooit betaald voor De Rijse Joffer in De Rijp f 7.000 (in 1707, 1709 en 1710) en voor De Rijse Jonker, ook in De Rijp, f 6.582 (in 1709) en f 9.000 (in 1847). Het hoogste bedrag werd betaald voor de Grafter korenmolen De Haan: f 10.000 (in 1710). Met deze drie molens vergeleken val len De Dolfijn (f5.000 in 1710) en De Hoop in Schermerhorn (f 5.018 in 1696) in een wat goedkopere categorie. Bij deze vergelijking vallen nog enkele dingen op. Allereerst dat de molens met 117

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2012 | | pagina 21