Verlof en demobilisatie
Pas bij het bereiken van de 35-jarige leef
tijd kregen de schutters onbepaald verlof.
De eerste die op deze manier naar De Rijp
terugkeerde was sergeant Hendrik Dol-
leboter, geboren 19 juli 1796. Hij verzocht
in mei 1831 ontslag. De ambtelijke molens
draaiden niet snel en pas op 22 september
1831 arriveerde in De Rijp bericht dat door
het Departement van Oorlog het verzochte
ontslag was verleend. Deze sergeant heeft
dus de Tiendaagse Veldtocht nog meege
maakt, hoewel hij al 35 was.
Voor de vrijwilligers was de verkrijging
van ontslag nog moeizamer. Zij moesten
zich tot de koning wenden. Dat deden be
gin 1832 bijvoorbeeld Antje Addekens en
Maartje van Sluijs. Zij waren de echtgeno
ten van respectievelijk de vrijwillige schut
ter Arie de Ruiter en Jan Leeuwangh. Antje
had drie kinderen, Maartje één, maar was
hoog zwanger van de tweede. Beiden mis
ten hun man nu al ruim een jaar en konden
niet meer rondkomen van de uitkering van
drie gulden in de week. Aangezien de oor
log in feite voorbij was, verzochten zij ont
slag uit dienst voor hun mannen. Assessor
Wijnand Boon ondersteunde desgevraagd
beide verzoeken. De twee mannen kon
den nu zeker werk vinden en het scheelde
de armenkas weer wat. Maar naderhand
moest burgemeester De Wit toegeven dat
er geen bijzondere redenen waren voor
verlening van ontslag, vele anderen zaten
immers in precies hetzelfde schuitje. Des
ondanks verkregen Arie de Ruiter en Jan
Leeuwangh half juni 1832 twee maanden
verlof met mogelijkheid van verlenging.
Jan Nibbrig (Nibbering) was minder geluk
kig. Hij verzocht zelf om ontslag. Nibbrig
was ongehuwd, maar woonde wel samen
"met eene vrouw bij welke hij twee
kinderen in onecht heeft verwekt". De
Staatsraad-Gouverneur wilde hierom niets
doen.
In de nazomer van 1834 vond eindelijk
de officiële demobilisatie van de schutte
rij plaats. De contingenten uit de steden
werden in hun woonplaats feestelijk bin
nengehaald. Met de afdelingen van het
platteland ging dat niet omdat ze uit hele
series dorpen waren samengesteld. Toch
vond de leiding dat er wat moest gebeu
ren voor de "brave platte lands schutters"
die vier jaar lang zich door orde, tucht,
krijgshaftige houding en liefde voor vorst
en vaderland hadden onderscheiden, al
dus het betreffende rondschrijven van de
Staatsraad-Gouverneur. De drie bataljons
landelijke schutterij kregen daarom na hun
laatste dagmars in de plek van vestiging
van de staf een borrel aangeboden. Voor
de Rijper schutters was dat Den Helder,
alwaar het onthaal van het tweede batal
jon, tweede afdeling, plaats vond op 7 en
9 september 1834. De Wit kreeg naderhand
de rekening van het gelag toegezonden.
Dat kwam voor de 16 deelnemende Rijper
schutters neer op bijna 30 gulden.
Helemaal gedaan was het hiermee nog
niet, want de schutters werden regelmatig
opgeroepen voor inspecties. Ze moesten
zich dan met uitrusting melden in Hoorn,
Purmerend of Den Helder. Wie niet kwam
opdagen, werd als deserteur beschouwd.
Dat overkwam de Rijper korporaal Pieter
Schaap. Hij verkreeg in september 1834
onbepaald verlof en werd daarna op 16
mei en bij herhaling op 5 juni 1835 opge
roepen zich eerst te Purmerend en daarna
te Haarlem te melden voor inspectie. Om
onbekende redenen gaf Schaap hieraan
geen gehoor. Op de 29e dag na de laat
ste oproep werd de schutter als deserteur
aangemerkt. Eind oktober 1835 kreeg bur
gemeester De Wit bericht dat Schaap was
opgepakt. De krijgsraad degradeerde hem
tot gewoon schutter, met daar bovenop
twee weken gevangenisstraf waarvan de
laatste week op water en brood en ge-