eerste gezamenlijke'Brieven over verschei den onderwerpen'. Er kwam meer inkomen binnen en ze droomden ervan weg te kun nen uit De Rijp. Want ze konden absoluut niet wennen aan de eeuwige smerige traangeur die over het dorp hing vanuit de vele traankokerijen. Bovendien waren ze beiden ziekelijk, ze schreven dat toe aan de vochtige stinkende omgeving. Achter het huis was een tuin, die ze, toen ze er nog maar net woonden, geestdriftig bezongen: Aan den waterkant gezeeten, Daar geleezen, daar ontbeeten, Wijl 't gevogelt vrolijk zingt En van tak op telgje springt. Langs het slootje, door die boomen Zien wij telkens schuitjes koomen.... Maar dat slootje bleek allesbehalve een paradijs! Wat hun eerst zo mooi toescheen werd later hun grootste ergernis. We woonen in een land druipende van walvis- chtraan. Eenige leerarbeiders hebben het hier stinken de voor ons gemaakt. Hunne handen hebben putten gegraaven, dezelve met lellen en vellen opgehoopt, die daar in laaten rotten en dus een lijm bereid, zonder welken uw stad Am sterdam niet bestaan kan. Dus doen wij onze zintuigen geweld aan om uwe stadgenooten te verplichten. De Rijp in die tijd Aan hygiëne werd in die dagen in De Rijp niet gedacht. De economie ging voor alles. Maar dat betekende wel veel stankover last, want die rottende dierenvellen in de tuin van de buurman gaven natuurlijk een allesoverheersende stank af. Nadat de vel len gekookt waren om er lijm uitte winnen, werden de resten zonder meer in de sloot gekieperd. Die stank van afval in de eerste sloot achter hun huis maakte hun tuin dan ook niet bepaald tot het paradijs waarvan ze aanvankelijk droomden. Koortsen waren in die dagen de ge woonste zaak van de wereld en ook Betje en Aagje konden zich daaraan niet ont trekken. Vaak lag een van beiden, of soms lagen beiden tegelijk, weken -om niet te zeggen maanden in bed. Betje schreef aan een vriendin: Ik moet, schoon de koortsen weg blijven, al toos liggen, of in mijn rustbank opzittend leu nen, zooals ik thans deezen schrijf. Dat leggen geeft geen kragt en maakt mij zo sensible voor de kou, dat ik niet weet hoe het te stellen, als ik weer op ben. Het werd hun steeds duidelijker: Ze moesten weg uit De Rijp. Het kwam dan ookals een godsgeschenkdat Aagje in 1781 een erfenis kreeg van haar neef Hendrik Busserus van rond 13.000 gulden, waarmee ze een buitentje'Lommerlust' bij Beverwijk kon kopen voor f 6 500. Kort daarop kwam Betje in het bezit van haar vaderlijk erfdeel, waarvan ze een huis in Amsterdam kon ko pen. Vanaf dat ogenblik woonden ze samen gedurende de winter in Amsterdam en in de zomer in Beverwijk. Daar was het dat in 1782 hun meest beroemde boek ontstond: 'De Historie van Mejuffrouw Sara Burger hart'. In één klap waren ze rijk en beroemd. Zo beroemd dat er een soort fantoerisme ont stond van mensen, die wilden zien waar ze in Beverwijk in hun schrijfprieeltje schre ven. Hun gezondheid ging met sprongen vooruit, en De Rijp was een incident, dat ze maar liefst zo gauw mogelijk wilden verge ten Hans Keuning 57

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2011 | | pagina 13