drinken voor de bemanning vanaf. Naast
dit bedrag zou hij ook nog een kaplaken
ontvangen.
Kaplaken en voering.
De zeevaart was dus ook van algemeen
belang in Graft en de Rijp. Wat de zeelie
den aan gage ving is moeilijk te achterha
len, wel is bekend dat zij vaak extra inkom
sten hadden in de vorm van kaplaken en
voering.
Het geschenk dat de bevrachter-koop
man meestal aan de schipper gaf opdat hij
voor een lading des te meer zorg zou dra
gen, werd het kaplaken genoemd. Dit kon
variëren van een geldsom tussen vijftien
en honderd gulden (vaak zestig gulden),
een zilveren schaaltje of gouden ketting
tot een nieuwe vlag (met een waarde van
twintig tot zestig gulden), een 'vlagh op de
stengh en een geusjen op de boegspriet',
een 'bloedvlagh' (van tien pond Vlaams of
zestig gulden), dit laatste kennelijk op ver
zoek van de schipper.
Ook werden genoemd; voor de reis een
vlag en na de reis een mantellaken, een
nieuwe vlag en voor de huisvrouw en de
schipper een 'kledy'; een nieuwe hoed
(tien tot twintig gulden), een bontjak van
zestig gulden; en een'werkzeepels'.
Bij de bevrachting van een schip dat in
1630 met vis geladen via New Foundland
naar Livorno zou gaan, werden bedongen:
een nieuwe vlag voor het schip en in Livor
no éen nieuwe cleet, mantel, hoet, cousen,
schoenen, van hooft totte voeten', deze
schipper heeft dus als een welgekleed
heer voet aan wal gezet in Amsterdam.
Vaak wordt vermeld 'tot discretie van de
bevrachter', dan was het afwachten gebla
zen.
Bij de bevrachting van een schip van 80
last dat in Farco of Villa Nova (Portugal) vij
gen zou gaan halen, is gestipuleerd dat in
dien de schipper als eerste met de nieuwe
vijgen in Amsterdam zou komen, het kap
laken fl 1.00 per last zou zijn en als dit niet
lukte fl 0.50 per last. Een soort gelijke bepa
ling gold voor een schipper die in Santan
der wol ging halen. Kwam hij als eerste met
de wol in Amsterdam dan ontving hij een
kaplaken van fl 150.00, in het andere geval
fl 100,00.
Bij de koopvaardij was het gebruikelijk
dat de schipper, stuurman en bootsvolk de
beschikking kregen over enige laadruim
te in het schip om kleine hoeveelheden
koopwaar die zij voor een eigen handeltje
medenamen op te slaan. Deze goederen
mochten vrachtvrij (dus gratis) worden
vervoerd. Dit werd voering genoemd. Het
ging geheel buiten de gages om en had
ook niets te maken met de mondkost en
drank die op een schip genoten werden.
In veel bevrachtingscontracten zijn be
palingen opgenomen aangaande de hoe
veelheid goederen die als voering mocht
worden meegenomen. Toen de schepen
kleiner waren en de schipper geheel of
voor de helft eigenaar van het schip was,
kreeg alleen de bamanning voering.
De hoeveelheid voering verschilde voor
elke route en liep zeer uiteen. Bij de zout
en graanvaart bedroeg de hoeveelheid
vaak 5%, dit betekende dat jaarlijks onge
veer 2500 ton aan voering vrachtvrij ver
voerd en verhandeld kon worden, waarvan
de profijten door schipper en bemanning
genoten werden.
In Noordeinde speelden familiebanden
een belangrijke rol. Dit dorp nam in de ban
Graft een aparte plaats in. Hier woonden
een groot aantal commandeurs, met name
in de jaren zeventig en tachtig, de periode
van de opkomst van de ijsvisserij. Op één
na (Willem Jacobs Commandeur) waren
al deze commandeurs doopsgezind. Dit
159