naaldhout voorradig of loofhout van gro
tere afmetingen. Misschien was de voeting
(fundering) nu wel steenachtig gemaakt
en de buitenwanden met planken betim
merd.
Het dak zal nog hebben bestaan uit riet
omdat Graft nog steeds in het water lag en
moeilijk te bereiken. Bovendien was riet
uit brak water sterker waardoor het langer
mee ging. Hoewel er reeds dakpannen in
Holland werden vervaardigd, mag men ze
in het noordwesten van Holland nog niet
verwachten. Ze moesten van de grote ri
vieren komen en dat was een eind varen.
Maar het zou hebben gekund. Er zat een
belang aan vast want meteen groot dak als
dat van een kerk kon een regenwaterput
goed worden gevuld. Zoet water was van
groot algemeen belang, zeker als je om
ringd bent door binnendringend zout zee
water. Immers in de 136 en i4e eeuw is men
pas begonnen met het dichten van zee
gaten en het bouwen van sluizen. Het dak
van de kerk zou daarom best wel eens met
gemeenschapsgeld van een harde bedek
king kunnen zijn voorzien. De buitenwan
den zouden bekleed kunnen zijn geweest
met verticale gepotdekselde wane delen.
Houten planken met de rondingen van de
stam aan de zijkanten nog zichtbaar en om
en om tegen elkaar aan genageld.
De parochiekerk van 1468
In 1468 ondergaat de kerk een verande
ring. Er is al enige jaren een ongekende
bloei gaande. Kunsten en wetenschappen
gingen sterk vooruit. De Sint Janskerken
van Den Bosch en Gouda, de Onze Lieve
Vrouwenkerk en de Beurs van Antwerpen,
de stadhuizen van Brussel en Middelburg
dateren uit die tijd. In voornoemd jaar
keurde de Bisschop van Utrecht de funda
tie van een eeuwige kapelanie of vicarie ter
ere van H. Maagd Maria en de apostel Petrus
goed. In een verzoek van Gerrit Barwoutsz.,
Andries Louwsz., Jan Andriesz., Pieter Ger-
ritsz., Pieter Jan Claasz. en Pieter Claasz.
van Neck, was door middel van een akte
van 20 augustus 1467 daarom gevraagd.
Aangenomen mag worden dat het nog
steeds een houten kerk betrof want over
de fundatie (stichting) wordt geschreven
dat: de ghemeen bueren uuten Rijpp timme
ren ende maken in de p(a)rochie van Graft,
en men heeft het over: tymmeringhe on-
ser moeder kercken van Graft. De bodem
leende zich immers niet voor een stenen
gebouw, waarvoor een grondige funde-
ringsaanpak nodig was. Men beperkte zich
meestal tot stenen funderingen van keien
tot even boven de grondslag.
Baksteengebruik lag weer moeilijker, ze
waren niet inheems en moesten van ver
komen, laat staan natuursteen wat nog
verder gehaald moest worden. Dat het
timmerlieden uit De Rijp waren is niet zo
verwonderlijk, immers de vloot kwam er
binnen en daarvoor zouden ook wel de
nodige onderhoudswerkplaatsen hebben
gestaan. De Rijper timmerlieden werden
genoemd omdat het kennelijk toch een
hele onderneming zou zijn geweest en
het niet alleen maar beperkt bleef tot een
bij- of zijaltaar. In het volgende hoofdstuk
geeft Leeghwater het bouwerk als zodanig
aanDe Kerk van de Toren af tot aan 't Goor/
zo ik verstaan heb is aldereerst getimmert
ende het Coor is daar na gemaakt/waar van
een boekjen in mijn Groot-Vaders huis te
weten Symen Ruts, een Brouwer van de Rijp
/gevonden is/daar in geschreven stont/het
Choor van de Grafter kerk heeft gekost vier
en twintig hondert gulden/het welke nu wel
kosten zoude agt ofte tien duizent gulden
oftemeer.'
Uit het voorgaande is op te maken dat
het schip van de kerk eerst is getimmerd
en daarna het koor. De toren van steen