Franstalige zuidelijke Nederlanden (de Unie van Atrecht) ontstond in 1579 de Unie van Utrecht waarin de noordelijk Neder landen zich aaneensloten. De artikelen van de Unie van Utrecht worden algemeen be schouwd als de 'geboorteakte'van de Ne derlandse staat, hoewel de formele rege ling van de soevereiniteit pas in 1648 plaats vond. Een federale republiek was geboren met een dominante en bevoorrechte gere formeerde kerk, die als publieke kerk grote religieuze minderheden moest gedogen. In het befaamde artikel 13 staat dat een yder particulier in syn religie vrij sal sal mo gen blijven.6 Maatschappelijke gelijkheid werd duide lijk niet bereikt. Het lidmaatschap van de gereformeerde kerk was nodig voor toe gang tot het hoger onderwijs, overheids functies en andere aanzienlijke posities. Niet gereformeerden mochten hun vierin gen niet in het openbaar houden. Een situ atie die gehandhaafd bleef tot de Bataafse revolutie in 1796. Ook in de Gereformeerde Kerk was geen sprake van eenheid, zoals uit het volgende blijkt. Bestandsperikelen en'Dordt' Heel boeiend is de periode waarin de strijd tegen de Spanjaarden even op de achter grond stond, de tijd van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). In politiek opzicht strijd tussen Van Oldebarnevelt en Maurits, maar zeker ook in religieus opzicht grote onenigheid. Een onenigheid die voorlopig werd beslecht door de Synode van Dord recht (1618-1619). Het begon allemaal met een geschil tus sen Jacobus Arminius (in 1609 overleden) en Franciscus Gomarus, dat in 1608 zijn hoogtepunt bereikte. Arminius pleitte voor een minder rigide invulling van de leerstel lingen over erfzonde en voorbeschikking en wilde in de geest van Erasmus meer ruimte voor de vrije wil van ieder chris tenmens. In de Staten van Holland las Ar minius in 1609 zijn 'Verclaringhe' voor, die de basis werd voor de vijf artikelen van de Remonstrantie die in 1610 werd opgesteld door de Haagse predikant Johannes Uy- tenbogaert.7 Arminius. Uit: De Dordtse Synode 1618-1619 In deze tijd lastig om te formuleren waar de zeer hoog oplopende theologentwist om ging. Alle zeventiende eeuwers geloof den in God en iedereen was ervan over tuigd dat hij of zij in het 'laatste oordeel' zou komen. Daar ging het dus niet om. Het ging om de 'eeuwig wel of eeuwig wee' vraag, waarvan het antwoord voor de mens een vraag en voor God een weet was.8 Go marus was, in navolging van Calvijn, van mening dat God al bij de schepping had bepaald wie, door alle tijden heen, de zalig heid zou verwerven en wie niet. De mens zelf kan daar niets aan toe- of afdoen. Zijn uitverkiezing is louter goddelijke genade. Arminius legde de voorbeschikking anders uit. De mens is, als verantwoordelijk we- 111

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Kroniek : Graft-de Rijp en Schermer | 2009 | | pagina 7