vreemde. De keuze viel op Chicago, Illinois
in de Verenigde Staten van Amerika, een
land waar het overgrote deel van de land
verhuizers heen gingen. Niet verwonderlijk
want er was in die jaren een ware uittocht
op gang gekomen vanuit Europa. Sinds Ds.
A.C. van Raalte de eerste Nederlandse ne
derzettingen (Holland) in de wildernis aan
de oever van het Lake Michigan stichtte,
volgde weldra tal van geloofsgenoten. In
de periode rond 1850 werd de emigratie
van Nederlanders vooral bepaald door de
gevolgen van de Afscheiding van 1834. Veel
Afgescheidenen voelden zich onheus be
jegend en waren van mening dat er geen
sprake was van godsdienstvrijheid. Zij ver
lieten het land en stichtten vrijwel allemaal
een kolonie in hun nieuwe vaderland. Of
het gezin van Jacob ook om geloofsrede
nen Nederland verliet is onwaarschijnlijk
omdat hij bij vertrek en later in zijn brie
ven daar een andere reden voor opgaf.
Niet veel later gaf Jacob Hoek toe aan zijn
drang naar een beter bestaan. Hij liet zijn
molen in de steek en werd opgevolgd door
zijn oudere broer Willem (1816-1888) die
het als molenaar ging proberen. De molen
zou nog tot september 1931 blijven staan
en is toen gesloopt. Jacob boekte voor zijn
gezin een overtocht met het schip de Far-
vlinta vanuit Rotterdam naar New York.
Het schip is verder onbekend bij de Ma
ritieme instanties van Rotterdam en zal
waarschijnlijk van Amerikaanse origine zijn
geweest. Na de overtocht zijn er geen ver
meldingen meer van het schip gevonden.
Jacob en Maartje werden ingeschreven in
de laagste klasse en kregen, met hun twee
kinderen, passagiernummers 15 tot en met
18. De Farvlinta van 549 ton stond onder
gezag van 'master'Thomas Smith en ver
voerde totaal 276 emigranten. In de Staten
van Landverhuizers werd genoteerd dat
Jacob (34 jaar), Maartje (29 jaar), Bankras (3
jaar) en Trijntje (2 jaar) "behoeftig vertrok
ken, ter verbetering van hun middel van
bestaan". In Rotterdam werd het hele gezin
medisch gekeurd want de rederij was voor
hen verantwoordelijk en zou opdraaien
voor de terugreis indien ze niet in het nieu
we land zouden worden toegelaten. Voor
de zeereis moesten de landverhuizers hun
142