de klassieke calvinistische traditie. Nieuw
was een uitgesproken belangstelling voor
de toepassing van de predestinatie op het
individu. Bij de aanhangers van deze rich
ting ontstonden pogingen om de predes
tinatie proefondervindelijk vast te stellen
in de eigen ziel. De term die daarvoor in
geburgerd is, is'bevinding'of'bevindelijk
heid'. Men wilde de 'stand van genade' bij
zichzelf vaststellen. Sommige predikanten,
zoals de Middelburgse predikant Bernar-
dus Smytegeld (1665-1739), een van de
bekendste exponenten van deze richting,
specialiseerden zich in de'kenmerkenpre-
diking'. In 145 meditatiën over één tekst
(Mattheus 12:20) noemde hij honderden
'genadetekenen'om het'gekrookte riet', of
wel de twijfelmoedige gelovigen een hart
onder de riem te steken.'4
Daarnaast moesten ook algemeen aan
vaarde praktijken het ontgelden, immers
voor alle gebieden van het leven gold
Gods Woord. Zoals de slavenhandel. Een
stukje uit een preek van Bernardus Smy-
tegelt." Eerst kunnen wij grote dieverije
begaan met eenen mensch te steelen. Dat
soort van dieverije wort begaan in den slaaf
handel: die een mensche steelt, zeid God, zal
zeekerlyk gedood worden, Exod. XXI:i6. Is dat
niet droevig daar hebben de Christenen eene
negotie van gemaakt. Ach! Mogten die men
seden die zoo verkogt, vervoert, en dikwijls
daarom vermoort worden eens spreken; zou
den ze niet zeggen als eertijds Joseph: ik ben
dieffelijk ontstoolen uit mijn land, Gen. XLns.
In bevindelijke kring worden nog steeds
de 'oude schrijvers' gelezen, zoals Jacobus
Koelman (1631-1695), Bernardus Smyte-
gelt, Theodorus van der Groe (1705-1784)
en Willem Schortinghuis (1700-1750). De
laatste onder meer bekend om zijn 'dier
bare vijf Nieten': 'ik wil niet, ik kan niet, ik
weet niet, ik heb niet, ik deuge niet'. Het
verlangen uit de Nader Reformatie naar
een persoonlijk band met Christus en naar
levensheiliging speelt in de hedendaagse
evangelische beweging een grote rol. Ook
hierin worden een innerlijk christendom
en een vérgaand evangelisch moralisme
gecombineerd met een maatschappelijk
hervormingsstreven.'6
Vooruitlopend op de beschrijving hier
na. De Afscheiding van 1834 is een 'stief
kind'van de Nadere Reformatie. En de op
de Nadere Reformatie teruggaande bevin
delijkheid heeft zich in de vroegere GKN
(Gereformeerde Kerken in Nederland) veel
minder dominant ontwikkeld dan in de
Gereformeerde Gemeenten in Nederland
of in de, binnen de Nederlands hervormde
kerk gebleven, Gereformeerde Bond." We
maken nu een grote sprong naar halver
wege de 19e eeuw.
De afscheiding
In 1816 kwam, door toedoen van koning
Willem I, het 'Algemeen reglement voor
het bestuur der Hervormde kerk'tot stand,
waarin de bestuursvorm van de kerk vast
gelegd werd. De term gereformeerd werd
vervangen door hervormd.'8
Hendrik de Cock (1801-1842) was de
zoon van een welgestelde herenboer en
dorpspredikant in Ulrum. De Cock werd
de woordvoerder van een groep ortho
doxe gereformeerden. Hij kreeg steun
van Hendrik Peter Scholte (1805-1868), van
oorsprong lutheraan en deelnemer aan de
Amsterdamse bijbelkringen van Da Costa.
Onder leiding van deze twee kwam het in
1834 tot wat de 'Afscheiding' heet. De eer
ste afgesplitste (gereformeerd genoemde)
kerk ontstond in Ulrum toen daar door
kerkenraad en gemeenteleden een 'Acte
van afscheiding of wederkeering' werd
aangenomen. De eerste splitsing in de
Nederlands Hervormde Kerk van 1816 was
een feit."
117