moeten worden of een eventuele aan
passing van het beeld van Leeghwater
gevolgen heeft voor de belangrijke 'toe
ristenindustrie' in Noord-Holland. Deze
vraag werd aan de orde gesteld door
Herman Kaptein, de auteur van onder
andere het toonaangevende boek over
het Schermer eiland ('Het Schermerei
land. Een zeevarend plattelandsgebied
950-1800), tijdens een een lezing in 2003
voor de Oudheidkundige Vereniging 'Het
Schermereiland'. Waar hij voor pleitte
was dat een oudheidkundige vereniging
tot taak heeft te waken over historische
feiten.
J.G. de Roever was de eerste die in
1944 een enorme steen in de rimpelloze
vijver van Leeghwater verering gooide.
In de Spiegel Historiael nuanceerde C.
Baars in 1986 de harde kritiek van De
Roever enigszins, maar hij onderschreef
het betoog van De Roever wel degelijk
in hoofdlijnen. Herman Kaptein heeft
tijdens zijn lezing 'de kwestie' opnieuw
aan de. orde gesteld. Hij heeft daarbij
duidelijk op het foutieve beeld van Leeg
hwater gewezen. In het boek "Verzameld
Verleden'(2004) heeft hij zijn standpunt
in het hoofdstuk 'Jan Adriaensz. Leegh
water (1575-ca. 1650)' beschreven.
'Een konst nooit te vooren gehoort of
gesien'
Eerst een voorval dat niet veel met zijn
latere werkzaamheden te maken heeft.
Leeghwater dook samen met twee vrien
den het water in, om lange tijd niet meer
boven te komen. Leeghwater deed uitge
breid verslag van 'het onder wat-er gaan'
en gebruikte daarvoor de benaming die
boven dit artikelonderdeel staat.'
Het voorval is karakteristiek voor
Leeghwaters gevoel voor public rela
tions. Achteraf is zijn vertoonde 'wa
terkunst' niet als geniaal gekarakteri
seerd, maar juist daarom is het feit dat
hij Maurits en Frederik Hendrik onder
zijn supportersschare wist te krijgen
uitzonderlijk. Leeghwater had geen
spindoctor nodig.
Zijn eerste voorstelling was in De Rijp
in 1605, samen met twee vrienden, waar
ze zo'n drie kwartier onder water ble
ven. Aanwezig was de wijnkoper Dirk
Thomasz die aan Maurits doorgaf wat
hij gezien had. Het gevolg was dat het
drietal naar Den Haag ontboden werd.2
Ze reisden naar Den Haag. Ende zijn
aldaar bij den Prince gekomen, die ons
zeer vriendelijk groette. Ende ons vraag
de of wij de luiden waren die onder 't
water konden gaan. Waarop wij ant
woorden ja mijn Genadigen Heer. Waar
op de Prince wederom zeide: hoe zoude
men dat konnen weten of men zoude
dat moeten zien. Waar op wij wederom
antwoorden en zeiden; zo het mijn Heer
morgen belieft te zien. Wij willen 't alhier
morgen in den vijver wel doen. Waar op
de Prince wederom zeide: dat hij dat
in de vijver niet begeerde. Daar zouden
wel duizent menschen bij komen. Dat en
zoude niet dienen,3
Uiteindelijk vond de voorstelling bui
ten Den Haag plaats. Maurits, Frederik
Hendrik en Graaf Willem van Friesland
waren aanwezig. Op een bepaald mo
ment gaf Maurits aan dat hij er klaar
voor was. Waar op ick Jan Adriaaansz
Leegwater met een goede couragie in 't
water gesprongen ben en zeide: adieu
mijn vroome Heeren. Ende ik was daar
zo lange onder het water dat den Prince
Mauritius met d'andere heeren wel ver-
noegt waren. En doen ik weder boven
't water quam doen vraagde mij den
Prince Mauritius: wat was dat geluit
dat ik hoordeWaar op ik zeide: ik heb
luide geroepen, heeft mijn Heer dat ook
verstaanWaar op de Prince zeide: ik
6