ren uit den boze. In de tweede plaats de
aan het meer grenzende polders, in het
bijzonder het hoogheemraadschap Rijn
land. Weliswaar welwillend staand ten
opzichte van de drooglegging, omdat die
een einde zou maken aan de afslag van
land, maar de eis stellend dat de afwa
tering van de polders niet ongunstiger
zou worden. De derde en machtigste
groep werd gevormd door de drie steden
Leiden, Haarlem en Amsterdam. Tegen
de inpoldering vanwege de gevolgen
voor de scheepvaart en de
waterverversing van de
stadsgrachten.48
Leeghwater richtte
zich met zijn plan op het
consortium. Hij ging in
het plan voorbij aan de
afwateringsproblemen
van de oude polders, die
nu hun overtollige water
loosden op het Haarlem
mermeer, waarna het
water via deze brede boe
zem zijn weg vond naar
de spuisluizen in het Y.
Die boezem zou enorm
verminderd worden en
daar zou de afwatering
van de nieuwe polder
nog eens bijkomen. Dat
hij wel beter wist blijkt
uit de brief die hij in 1633
aan de raadpensionaris
van Holland schreef over
de grote wateroverlast in
de banne van Uitgeest:
doorsake van dese comt
veel ende meest alle door
't bedijcken van de meeren, gelijck veel
luyden wel bekent is dat nu hoe langer
hoe meer de boesem cleynder wert ende
weynich vermach. Ende dat er bij me-
nichte van watermolens hoe lange hoe
meer op de cleyne boesem malen.*9
In dezelfde tijd werd er een tweede in
polderingsplan ontwikkeld, door Veris.
Dit plan werd geschreven voor de aan
grenzende polders en voldeed aan hun
eisen wat betreft de afwatering. Daar
mee ver uitstekend boven het Leeghwa-
ter-plan. Vijftien strijkmolens werden
er door Veris toegevoegd om het water
uit te malen op het Y. Het plan was,
qua investering en exploitatie, een stuk
duurder dan dat van Leeghwater.50
Het borstbeeld van Leeghwater in Middenbeemster.
Foto: Herman Kaptein
Conclusie
Het lijkt aan geen twijfel onderhevig
dat de rol van Leeghwater, mede ten
gevolge van zijn 'zelf-promotie', sterk
overdreven wordt. De Roever is in zijn
15